201113090/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Epe, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 november 2011 in zaak nr. 10/1420 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Bij besluit van 16 december 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] te Epe (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 14 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de begunstigingstermijn betreft en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 16 december 2009 onder aanpassing van de begunstigingstermijn gehandhaafd.
Bij uitspraak van 9 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J.F. Dullemond, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door J. Bovendorp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Vast staat dat de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wissel 1994", zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het verbod op détournement de pouvoir heeft gehandeld door zijn zienswijze tegen de vooraanschrijving buiten beschouwing te laten om zo vóór 1 januari 2010 het handhavingsbesluit te kunnen nemen. Hoewel het wetsvoorstel "Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen", volgens welk voorstel het niet-nemen van een handhavingsbesluit voor 1 januari 2010 van doorslaggevende betekenis was om in aanmerking te komen voor een ontheffing, inmiddels is ingetrokken, is deze datum nog steeds van betekenis in verband met het toekomstige handhavingsbeleid van de gemeente. Verder voert [appellant] aan dat het college, door in het besluit van 16 december 2009 niet te reageren op de ingediende zienswijze, niet de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht heeft genomen en geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaats gevonden.
2.1. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zijn bevoegdheid tot handhaving voor een andere doel heeft gebruikt dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college de behandeling van de tegen de vooraanschrijving ingediende zienswijze achterwege heeft gelaten om vóór 1 januari 2010 het handhavingsbesluit te kunnen nemen. Reeds hierom heeft het college geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 september 2010 in zaak nr.
201000969/1) vindt ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging plaats van het bestreden besluit. Eventuele aan dit besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld. Op 20 januari 2010 heeft [appellant] in een gesprek met twee ambtenaren zijn op 11 december 2009 ingediende zienswijze tegen de vooraanschrijving toegelicht. Voorts is zijn zienswijze bij het besluit op bezwaar betrokken. Hiermee heeft het college het gebrek in de besluitvorming hersteld. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat door het college is toegezegd dat het besluit van 16 december 2009 zou worden ingetrokken en dat een nieuw besluit zou worden genomen.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. [appellant] heeft ter zitting zijn betoog dat legalisering door wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet was uitgesloten ingetrokken, zodat dit betoog geen bespreking meer behoeft.
5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het handhavend optreden door het college onevenredig is, is een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende beroepsgronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012