ECLI:NL:RVS:2012:BY0977

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201207389/3/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de overbrenging van afvalstoffen van Duitsland naar Nederland

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, en de Duitse rechtspersoon ESA Entsorgungsservice Ackermann GmbH & Co. KG. De minister van Infrastructuur en Milieu had op 18 april 2012 bezwaar gemaakt tegen het voornemen van ESA om afvalstoffen van Duitsland naar Nederland over te brengen. North Refinery heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken behandeld op 2 oktober 2012.

De minister verklaarde het bezwaar van North Refinery ongegrond op 22 augustus 2012. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening van North Refinery gelijkgesteld moet worden met een verzoek dat gedaan wordt hangende beroep. De minister stelde dat het verzoek van ESA niet-ontvankelijk was, omdat zij geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 18 april 2012. De voorzitter weerlegde dit standpunt, omdat North Refinery wel bezwaar had gemaakt.

De zaak betreft de overbrenging van 2.500 ton afvalstoffen, specifiek oliën en concentraten, van ESA naar North Refinery. De minister had bezwaar gemaakt op basis van de Verordening (EG) 1013/2006, omdat de afvalstoffen niet voldeden aan de vereisten van de Wet milieubeheer. North Refinery en ESA voerden aan dat de afvalstoffen wel degelijk aan de vereisten voldeden en dat eerdere overbrengingen van soortgelijke stoffen geen problemen hadden opgeleverd.

De voorzitter oordeelde dat de beoordeling van de minister nader onderzoek vereist en dat er voldoende redenen waren om de voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter schorste het besluit van de minister en verleende toestemming voor de overbrenging van de afvalstoffen, waarbij de minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan North Refinery en ESA.

Uitspraak

201207389/3/A4.
Datum uitspraak: 15 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery (hierna: North Refinery), gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl, en de rechtspersoon naar Duits recht ESA Entsorgungsservice Ackermann GmbH & Co. KG (hierna: ESA), gevestigd te Nattheim (Duitsland),
verzoeksters,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2012 heeft de minister op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, b, i en k, van de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van ESA om afvalstoffen als beschreven in de kennisgeving met kenmerk DE1350/162565 van Duitsland naar Nederland over te brengen.
Tegen dit besluit heeft North Refinery bezwaar gemaakt.
Voorts heeft North Refinery hangende het bezwaar de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 22 augustus 2012 heeft de minister het door North Refinery gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben North Refinery en ESA beroep ingesteld.
Voorts heeft ESA hangende het beroep de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar North Refinery en ESA, vertegenwoordigd door [directeur] van North Refinery, en [directeur] van ESA, bijgestaan door ing. R.A.J.M. Tankink, deskundige, en mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Ziel, mr. K. Ulmer en ing. R.F. Smit, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt de verzoeker, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, in de gelegenheid gesteld beroep bij de rechtbank in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Uit artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening van North Refinery wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende beroep.
3. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening van ESA niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 april 2012 en dit besluit ook niet aan haar was gericht.
3.1. Ingevolge artikel 8:81, tweede lid, van de Awb, kan, indien bij de rechtbank beroep is ingesteld, een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak. ESA heeft beroep ingesteld en kan om die reden ingevolge artikel 8:81, tweede lid, van de Awb een verzoek om voorlopige voorziening doen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het verzoek van ESA niet-ontvankelijk te verklaren. Voor zover de minister stelt dat het beroep van ESA niet-ontvankelijk is, omdat zij geen bezwaar heeft gemaakt, overweegt de voorzitter dat het beroep mede is ingediend door North Refinery en zij wel bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 april 2012.
4. De kennisgeving heeft betrekking op de overbrenging van 2.500 ton afvalstoffen - door afscheiding verkregen oliën en concentraten onder de naam Spaltöl - afkomstig van het productieproces van het bedrijf van ESA, naar Nederland, in de periode van 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013. De afvalstoffen zullen volgens de kennisgeving in de inrichting van North Refinery worden be- en verwerkt.
5. De minister legt aan het bestreden besluit, waarbij de bezwaren tegen de overbrenging zijn gehandhaafd, ten grondslag dat de afvalstoffen na de voorbewerking door ESA nog een dermate hoog waterpercentage bevatten dat het niet gaat om Spaltöl, maar om boor-, snij-, slijp- en walsolie (hierna: bssw-olie), en de acceptatie en behandeling van bssw-olie in strijd is met de voor North Refinery verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Daarnaast voldoet de door ESA gehanteerde voorbewerkingsmethode niet aan de in het BREF-document Ferrometaalbewerking genoemde beste beschikbare technieken.
North Refinery is daarom gehouden om de afvalstoffen overeenkomstig de minimumstandaard van sectorplan 61 van het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021 (hierna: LAP 2) te behandelen, maar daar voldoet zij niet aan, omdat geen flocculatie-techniek wordt toegepast, aldus de minster.
6. North Refinery en ESA voeren aan dat de aan ESA aangeleverde bssw-olie binnen het bedrijf van ESA door middel van thermische scheiding met flocculatie, overeenkomstig de in het BREF-document Ferrometaalbewerking genoemde beste beschikbare technieken, wordt voorbewerkt. Deze behandelingmethode is minstens zo effectief als de minimumstandaard van LAP 2, aldus North Refinery en ESA. Verder voeren zij aan dat de acceptatie en behandeling van het olie-watermengsel dat na de voorbewerking door ESA resteert, onder de reikwijdte van de vergunning van North Refinery valt. Daarbij voeren zij aan dat de minister tegen drie eerdere kennisgevingen die betrekking hadden op een overbrenging van soortgelijke afvalstoffen geen bezwaar heeft gemaakt en dat het college van gedeputeerde staten van Groningen zijn eerdere negatieve advies tegen de overbrenging heeft herzien.
6.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, b, i en k, van de Verordening, voor zover hier van belang en kort weergegeven, kan de minister, wanneer een kennisgeving inzake een gepland transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, bezwaren indienen indien een inrichting geen vergunning heeft voor de geplande nuttige toepassing van afvalstoffen, de geplande nuttige toepassing niet in overeenstemming is met nationale wetgeving inzake milieubescherming van het bezwaren makende land, de betrokken afvalstoffen worden behandeld in een inrichting die niet de beste beschikbare technieken toepast, of de betrokken afvalstoffen niet worden behandeld in overeenstemming met afvalbeheersplannen.
6.2. Naar het oordeel van de voorzitter vergt de beoordeling van de vraag of de minister op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, b, i en k, van de Verordening bezwaar heeft kunnen maken tegen de overbrenging, in dit geval nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. Die beoordeling zal plaats moeten vinden in het kader van de bodemprocedure. In het licht hiervan ziet de voorzitter zich primair voor de vraag gesteld of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
6.3. Ter zitting heeft de minister niet weersproken dat hij eerder toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van afvalstoffen van ESA naar North Refinery en dat de afvalstoffen die in dit geval aan de orde zijn niet wezenlijk anders zijn samengesteld dan de afvalstoffen waarvoor de eerdere kennisgevingen zijn gedaan. Voorts is niet gebleken dat thans een wezenlijk andere wijze van behandeling is beoogd. Evenmin is gebleken dat de eerdere overbrengingen van soortgelijke afvalstoffen tot onaanvaardbare situaties hebben geleid. Gelet op het voorgaande, daarbij mede in aanmerking genomen dat door North Refinery aannemelijk is gemaakt dat om bedrijfseconomische redenen binnen afzienbare termijn met de overbrenging van de betrokken afvalstoffen moet worden begonnen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 22 augustus 2012, kenmerk JZ/EVOA_JZ/120837/BNA, en het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 18 april 2012, kenmerk DE1350/162565;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijke toestemming te zijn verleend voor de overbrenging overeenkomstig het kennisgevingformulier met kenmerk DE1350/162565;
III. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V. en de rechtspersoon naar Duits recht ESA Entsorgungsservice Ackermann GmbH & Co. KG in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 969,04 (zegge: negenhonderdnegenenzestig euro en vier cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
IV. gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V. en de rechtspersoon naar Duits recht ESA Entsorgungsservice Ackermann GmbH & Co. KG het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2012
584.