Overwegingen
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling naar Irak niet ontbreekt, omdat de nationaliteit van de vreemdeling is bevestigd, eind augustus 2012 een delegatie naar Noord Irak reist om onder andere de zaak van de vreemdeling te bespreken en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van Irak niet bereid zijn hem toe te laten.
2. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat Irak een ondeelbare natiestaat is en er geen Iraaks-Koerdische autoriteiten zijn. Het oordeel van de rechtbank rust dan ook op een evident onjuiste stelling van de minister, aldus de vreemdeling. De vreemdeling wijst ten slotte op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012 in zaak nr. 201201305/1/V3 en betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit deze uitspraak volgt dat het zicht op uitzetting naar geheel Irak ontbreekt.
2.1. Bij uitspraak van 13 april 2012 in zaak nr. 201201305/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling geoordeeld dat vooralsnog geen concrete aanknopingspunten bestaan die de verwachting rechtvaardigen dat op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot gedwongen verwijdering van Iraakse vreemdelingen naar Irak, ook indien die vreemdelingen de vereiste medewerking verlenen. Onder deze omstandigheden is voor een vreemdeling die niet over een geldig reisdocument beschikt, het zicht op uitzetting naar Irak binnen een redelijke termijn met ingang van 15 maart 2012 komen te ontbreken, aldus de Afdeling.
2.2. De minister heeft, desgevraagd, bij brief van 10 september 2012 nadere inlichtingen verstrekt over de mogelijkheden van uitzetting naar de Kurdistan Regional Government-regio (hierna: de KRG-regio), gelegen in het Noorden van Irak. In deze brief staat vermeld dat reeds in augustus 2009 afspraken zijn gemaakt met de KRG-autoriteiten. De KRG autoriteiten hebben daarbij hun bereidheid uitgesproken mee te werken aan gedwongen terugkeer onder de volgende voorwaarden:
- Er dient sprake te zijn van een bevestiging van de Iraakse nationaliteit en afkomst uit de regio onder controle van de KRG autoriteiten.
- Er dient sprake te zijn van een strafrechtelijk veroordeling.
- Voorafgaand aan de voorgenomen uitzetting dienen de gegevens met betrekking tot de strafrechtelijke veroordeling verstrekt te worden. Hierbij volstaat een melding van de aard van het delict.
- De uitzetting mag niet doorgezet worden zonder akkoord van de KRG autoriteiten. De beslissing al dan niet toestemming te geven voor de verwijdering zullen de KRG-autoriteiten nemen op basis van de voorgelegde casus en na vaststelling van herkomst van de vreemdeling.
De minister heeft voorts te kennen gegeven dat deze afspraken in het voorjaar van 2010 zijn bevestigd, maar dat gelet op de strikte door de KRG gestelde voorwaarden en de omstandigheid dat uitzettingen naar dan wel via Bagdad niet aan dergelijke restricties waren gebonden van de mogelijkheid tot rechtstreekse uitzetting naar de KRG-regio in eerste instantie geen gebruik is gemaakt. Naar aanleiding van de gewijzigde houding van de Centraal Iraakse autoriteiten en de Afdelingsuitspraak van 13 april 2012, maakt de minister nu waar mogelijk wel gebruik van de afspraken met de KRG autoriteiten. Er zijn meerdere akkoorden ontvangen van de KRG-autoriteiten. Sinds de totstandkoming van deze afspraken is tot op heden – en wel dit jaar – één vreemdeling verwijderd naar de KRG-gebieden. Een tweede verwijdering staat gepland voor 13 september 2012. Dit betreft de uitzetting van de vreemdeling in de onderhavige zaak, voor wie op 30 augustus 2012 een terugnameakkoord is verkregen van de KRG autoriteiten, aldus de minister.
2.3. Nu niet in geschil is dat de vreemdeling afkomstig is uit de KRG-regio van Irak, dat zijn Iraakse nationaliteit is bevestigd door de Iraakse autoriteiten in Nederland en dat hij onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf, heeft de rechtbank, gelet op de door de minister gegeven nadere toelichting hiervoor vermeld onder 2.2, terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling naar de KRG-regio ontbreekt.
Gelet op het voorgaande faalt de grief.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing