ECLI:NL:RVS:2012:BY0845

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201208135/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar KRG-regio van Irak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 16 augustus 2012 zijn beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat er zicht op uitzetting naar Irak was, omdat de nationaliteit van de vreemdeling was bevestigd en er een delegatie naar Noord-Irak zou reizen om zijn zaak te bespreken. De vreemdeling betwistte dit en voerde aan dat Irak een ondeelbare natiestaat is en dat er geen Iraaks-Koerdische autoriteiten zijn. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012, waarin werd geoordeeld dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor gedwongen verwijdering van Iraakse vreemdelingen naar Irak.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft in een brief van 10 september 2012 nadere inlichtingen verstrekt over de mogelijkheden van uitzetting naar de KRG-regio in Noord-Irak. De minister gaf aan dat er afspraken zijn gemaakt met de KRG-autoriteiten, die bereid zijn mee te werken aan gedwongen terugkeer onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft, na het horen van de argumenten van de vreemdeling en de minister, geoordeeld dat er geen grond is om te twijfelen aan het zicht op uitzetting naar de KRG-regio, gezien de bevestigde Iraakse nationaliteit en de strafrechtelijke veroordeling van de vreemdeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2012.

Uitspraak

201208135/1/V3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 16 augustus 2012 in zaak nr. 12/24030 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft desgevraagd een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling desgevraagd heeft gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling naar Irak niet ontbreekt, omdat de nationaliteit van de vreemdeling is bevestigd, eind augustus 2012 een delegatie naar Noord Irak reist om onder andere de zaak van de vreemdeling te bespreken en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van Irak niet bereid zijn hem toe te laten.
2. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat Irak een ondeelbare natiestaat is en er geen Iraaks-Koerdische autoriteiten zijn. Het oordeel van de rechtbank rust dan ook op een evident onjuiste stelling van de minister, aldus de vreemdeling. De vreemdeling wijst ten slotte op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012 in zaak nr. 201201305/1/V3 en betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit deze uitspraak volgt dat het zicht op uitzetting naar geheel Irak ontbreekt.
2.1. Bij uitspraak van 13 april 2012 in zaak nr. 201201305/1/V3 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling geoordeeld dat vooralsnog geen concrete aanknopingspunten bestaan die de verwachting rechtvaardigen dat op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot gedwongen verwijdering van Iraakse vreemdelingen naar Irak, ook indien die vreemdelingen de vereiste medewerking verlenen. Onder deze omstandigheden is voor een vreemdeling die niet over een geldig reisdocument beschikt, het zicht op uitzetting naar Irak binnen een redelijke termijn met ingang van 15 maart 2012 komen te ontbreken, aldus de Afdeling.
2.2. De minister heeft, desgevraagd, bij brief van 10 september 2012 nadere inlichtingen verstrekt over de mogelijkheden van uitzetting naar de Kurdistan Regional Government-regio (hierna: de KRG-regio), gelegen in het Noorden van Irak. In deze brief staat vermeld dat reeds in augustus 2009 afspraken zijn gemaakt met de KRG-autoriteiten. De KRG autoriteiten hebben daarbij hun bereidheid uitgesproken mee te werken aan gedwongen terugkeer onder de volgende voorwaarden:
- Er dient sprake te zijn van een bevestiging van de Iraakse nationaliteit en afkomst uit de regio onder controle van de KRG autoriteiten.
- Er dient sprake te zijn van een strafrechtelijk veroordeling.
- Voorafgaand aan de voorgenomen uitzetting dienen de gegevens met betrekking tot de strafrechtelijke veroordeling verstrekt te worden. Hierbij volstaat een melding van de aard van het delict.
- De uitzetting mag niet doorgezet worden zonder akkoord van de KRG autoriteiten. De beslissing al dan niet toestemming te geven voor de verwijdering zullen de KRG-autoriteiten nemen op basis van de voorgelegde casus en na vaststelling van herkomst van de vreemdeling.
De minister heeft voorts te kennen gegeven dat deze afspraken in het voorjaar van 2010 zijn bevestigd, maar dat gelet op de strikte door de KRG gestelde voorwaarden en de omstandigheid dat uitzettingen naar dan wel via Bagdad niet aan dergelijke restricties waren gebonden van de mogelijkheid tot rechtstreekse uitzetting naar de KRG-regio in eerste instantie geen gebruik is gemaakt. Naar aanleiding van de gewijzigde houding van de Centraal Iraakse autoriteiten en de Afdelingsuitspraak van 13 april 2012, maakt de minister nu waar mogelijk wel gebruik van de afspraken met de KRG autoriteiten. Er zijn meerdere akkoorden ontvangen van de KRG-autoriteiten. Sinds de totstandkoming van deze afspraken is tot op heden – en wel dit jaar – één vreemdeling verwijderd naar de KRG-gebieden. Een tweede verwijdering staat gepland voor 13 september 2012. Dit betreft de uitzetting van de vreemdeling in de onderhavige zaak, voor wie op 30 augustus 2012 een terugnameakkoord is verkregen van de KRG autoriteiten, aldus de minister.
2.3. Nu niet in geschil is dat de vreemdeling afkomstig is uit de KRG-regio van Irak, dat zijn Iraakse nationaliteit is bevestigd door de Iraakse autoriteiten in Nederland en dat hij onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf, heeft de rechtbank, gelet op de door de minister gegeven nadere toelichting hiervoor vermeld onder 2.2, terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het zicht op uitzetting van de vreemdeling naar de KRG-regio ontbreekt.
Gelet op het voorgaande faalt de grief.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Dokkum
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2012
480-696.
Verzonden: 8 oktober 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser