ECLI:NL:RVS:2012:BY0401

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200780/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na weigering medewerking aan geschiktheidsonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 december 2011 het beroep ongegrond verklaarde tegen het besluit van het CBR om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Het CBR had op 8 september 2010 besloten het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren voor alle categorieën, omdat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. Dit onderzoek was gepland op 19 augustus 2010, maar [appellant] was zonder geldige reden niet verschenen.

Het CBR handhaafde zijn besluit na het ongegrond verklaren van het bezwaar door [appellant]. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had geconcludeerd dat [appellant] niet de vereiste medewerking had verleend, omdat hij niet was verschenen op het onderzoek. [appellant] voerde aan dat hij slechts om uitstel van het bloedonderzoek had verzocht en dat hij niet had aangegeven of hij kon verschijnen op het psychiatrisch onderzoek. De rechtbank oordeelde echter dat het CBR niet verplicht was om uitstel te verlenen en dat [appellant] op de hoogte was van de gevolgen van zijn afwezigheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 oktober 2012 behandeld. De rechters bevestigden de uitspraak van de rechtbank en oordeelden dat het CBR het rijbewijs van [appellant] terecht ongeldig had verklaard. De Afdeling concludeerde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij een geldige reden had voor zijn afwezigheid op het onderzoek en dat het CBR de regels correct had toegepast. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201200780/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2011 in zaak nr. 11/917 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2010 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.R. Koopman, advocaat te Utrecht, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 131, eerste lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, is degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.
Ingevolge het tweede lid besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
Ingevolge artikel 133, eerste lid, worden tijd en plaats van het onderzoek overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels vastgesteld.
Ingevolge artikel 133, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: Reglement) worden tijdstip en plaats van het in artikel 131 van de Wvw 1994 bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid of, indien het onderzoek in gedeelten plaatsvindt, van die gedeelten door het CBR vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid worden, indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, tijd en plaats van het onderzoek door het CBR opnieuw vastgesteld tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.
2. In het besluit op bezwaar heeft het CBR de ongeldigverklaring van het rijbewijs gehandhaafd, omdat [appellant] aan het onderzoek naar de geschiktheid niet de daartoe vereiste medewerking heeft verleend als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de Wvw 1994. Daartoe heeft het geconcludeerd, nadat [appellant] zonder geldige reden van verhindering niet is verschenen op het onderzoek op 19 augustus 2010.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet de vereiste medewerking aan het aan hem opgelegde onderzoek naar de geschiktheid heeft verleend. Daartoe voert [appellant] aan dat, hoewel hij bij brief van 26 juli 2010 slechts heeft verzocht om uitstel van het bloedonderzoek, hij nimmer heeft aangegeven of hij al dan niet kon verschijnen op het psychiatrisch onderzoek van 19 augustus 2010. Uit de telefoonnotitie van 12 augustus 2010 volgt volgens hem dat het CBR bij wijze van uitzondering uitstel heeft verleend voor het bloedonderzoek. Volgens [appellant] volgt hieruit dat het wel degelijk tot de werkwijze van het CBR behoort om uitzonderingen te maken. Nu het gebruikelijk is om het bloedonderzoek te verrichten voorafgaand aan het psychiatrisch onderzoek en daarvoor uitstel is verleend, is het aannemelijk dat het psychiatrisch onderzoek eveneens zou worden verplaatst, aldus [appellant].
3.1. Vaststaat dat [appellant] niet is verschenen op het onderzoek van 19 augustus 2010. Onder meer in de bij het besluit van 21 mei 2010 tot oplegging van het onderzoek gevoegde brief, is [appellant] er op gewezen dat, indien hij zonder geldige reden niet deelneemt aan het onderzoek, dit tot gevolg zal hebben dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Verder is vermeld dat uitstel van het onderzoek alleen mogelijk is in situaties die buiten de schuld van [appellant] ontstaan en die niet zijn te veranderen of te voorkomen. Daarbij is er uitdrukkelijk op gewezen dat [appellant] in dergelijke situaties bewijs moet aanleveren.
[appellant] heeft in zijn brief van 26 juli 2010 slechts verzocht om uitstel van het bloedonderzoek in verband met zijn verblijf in het buitenland tot 11 augustus 2010. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2010. In voornoemde brief heeft hij niet verzocht om uitstel van het onderzoek van 19 augustus 2010. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen ligt het ook niet voor de hand dat [appellant] uitstel heeft gekregen van het CBR voor dit onderzoek, aangezien hij op 19 augustus 2010 niet verhinderd was. In dit kader heeft het CBR ter zitting bij de Afdeling voorts toegelicht dat het bloedonderzoek uiterlijk op 13 augustus 2010 diende plaats te vinden, zodat de resultaten daarvan voor het onderzoek van 19 augustus 2010 bij de psychiater bekend zouden zijn en tijdens het onderzoek konden worden besproken. Zoals de rechtbank eveneens met juistheid heeft overwogen volgt het verlenen van uitstel evenmin uit de telefoonnotitie van 12 augustus 2010. Ook volgt daaruit niet dat een tweede notitie is opgemaakt, waaruit volgt dat uitstel zou zijn verleend. Deze stelling heeft [appellant] evenmin aannemelijk gemaakt. Uit deze notitie volgt volgens het CBR slechts dat er telefonisch contact is geweest tussen de klantenservice en de administratieve afdeling van de divisie Rijgeschiktheid, waarbij de divisie heeft toegezegd dat [appellant] de volgende dag bloed mocht gaan prikken. Dat een notitie zou worden opgemaakt, ziet op het bewaken van deze telefonische afspraak. Deze verklaring is niet onaannemelijk.
Gezien het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het CBR het rijbewijs van [appellant] terecht ongeldig heeft verklaard wegens het niet meewerken aan het onderzoek naar de geschiktheid.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
97-721.