201200758/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2011 in zaak nr. 11/227 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Bij afzonderlijke besluiten van 27 juli 2010 heeft het CBR ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B in het rijbewijzenregister geregistreerd voor één jaar onderscheidenlijk geweigerd zodanige verklaring te registreren voor het besturen van motorrijtuigen van categorie C.
Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.R. Weegenaar, advocaat te Den Haag, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voldoet. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën, waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid registreert het CBR, indien naar zijn oordeel redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt in deze regeling verstaan onder
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A, B en B+E;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, C+E, D, D1, D+E en D1+E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage).
Paragraaf 7.2 van de bijlage is getiteld "Epilepsie".
Paragraaf 7.2.1 is getiteld "Eerste epileptische aanval".
Ingevolge deze paragraaf, onder a, voor zover thans van belang, zijn personen met een eerste epileptische aanval ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na de aanval. Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen deze personen op basis van een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog geschikt worden geacht voor een termijn van één jaar. Bij blijvende aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan vijf jaar en dan onbeperkt.
Ingevolge deze paragraaf, onder b, voor zover thans van belang, zijn personen met een eerste, al dan niet geprovoceerde, epileptische aanval permanent ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Een uitzondering kan - vanwege de erkend gunstige prognose - worden gemaakt voor personen die twee jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden. Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen deze personen op basis van een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog, geschikt worden geacht voor een termijn van één jaar. Bij blijvende aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens vijf jaar.
Paragraaf 7.2.2 is getiteld "Meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis (epilepsie)".
Ingevolge deze paragraaf, onder b, voor zover thans van belang, zijn personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis permanent ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Een uitzondering kan - vanwege de erkend gunstige prognose - worden gemaakt voor personen die vijf jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden. Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen zij op basis van een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog, geschikt worden geacht voor een termijn van één jaar. Bij blijvende aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens vijf jaar.
Paragraaf 7.3 is getiteld "Bewustzijnsstoornissen (anders dan epilepsie)".
Ingevolge deze paragraaf, voor zover thans van belang, zijn personen met bewustzijnsstoornissen voor alle rijbewijzen ongeschikt. Bij bewustzijnsstoornissen in de niet recente voorgeschiedenis en wanneer tevens uit de aantekening van de keurend arts blijkt dat nader specialistisch onderzoek niets heeft uitgewezen, is geen specialistisch onderzoek nodig. In alle andere gevallen is voor de geschiktheidsbeoordeling een specialistisch rapport vereist. De betrokkene kan geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 als deze minstens een jaar vrij is van de bedoelde stoornissen. De geschiktheidstermijn is dan vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld. Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, behalve wanneer de bewustzijnsstoornissen de laatste vijf jaar zijn uitgebleven; in dat geval geldt een geschiktheidstermijn van vijf jaar.
2. [appellant] heeft op 9 november 2009 verzocht om registratie van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van een rijbewijs voor de categorieën B en C. Deze aanvraag heeft het CBR laten beoordelen door neuroloog C.A. van Donselaar. Uit zijn rapport van 24 maart 2010 en zijn aanvullende rapportage van 27 juli 2010 volgt dat [appellant] in december 2007 een epileptische aanval heeft meegemaakt. Daarnaast hebben zich nog twee incidenten voorgedaan. Het CBR heeft deze rapporten aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd.
3. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat uitsluitend nog in geschil is de verklaring voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR zich op de rapporten van 24 maart 2010 en 27 juli 2010 heeft mogen baseren. Daartoe voert hij aan dat de neuroloog het incident van december 2007 ten onrechte heeft aangemerkt als een epileptische aanval, nu dit niet valt af te leiden uit de door hem overgelegde informatie van de huisarts. Deze conclusie valt zijns inziens evenmin af te leiden uit de medische rapportages over de incidenten van februari 2008 en augustus 2008. Dat hij niet aan epilepsie lijdt, wordt volgens [appellant] bevestigd door neuroloog M.J. Jongsma van de Stichting Epilepsie Instellingen Nederland in de door hem overgelegde rapportage van 12 oktober 2010.
4.1. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat het CBR zich bij het nemen van het besluit van 6 januari 2011 niet op de rapporten van 24 maart 2010 en 27 juli 2010 heeft mogen baseren. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld volgt uit het rapport van 24 maart 2010 dat de neuroloog het incident van december 2007 beschouwt als een epileptische aanval. De stelling van [appellant] dat deze conclusie onjuist is omdat dit niet uit de door hem overgelegde informatie van de huisarts volgt, kan niet tot het door hem beoogde doel leiden. Het rapport is niet slechts gebaseerd op informatie van de huisarts, maar ook op door de neuroloog verricht eigen onderzoek. Voorts heeft de neuroloog brieven uit het Medisch Centrum Haaglanden van 1 april 2008, het Erasmus Medisch Centrum van 8 augustus 2008 en het Rijnland ziekenhuis van 28 januari 2009 aan het rapport ten grondslag gelegd. Dat [appellant] in december 2007 geen epileptische aanval heeft gehad, volgt evenmin uit het door hem overgelegde rapport van 12 oktober 2010. Uit dit rapport blijkt slechts dat ten tijde van het onderzoek in 2010 geen aanknopingspunten zijn gevonden voor de diagnose epilepsie.
Niet in geschil is dat zich nog twee medische incidenten hebben voorgedaan, waarvan de eerste, in februari 2008, niet is geobserveerd en de tweede, in augustus 2008, in het vliegtuig heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van 27 juli 2010 volgt dat wegens het ontbreken van een ooggetuigenverslag geen diagnose is te stellen over het incident van augustus 2008. De enkele stelling van [appellant] dat uit het rapport van 21 september 2008 van Airport Medical Services volgt dat zich geen tongbeet of incontinentie heeft voorgedaan, laat onverlet dat zich volgens de neuroloog een onbegrepen wegraking heeft voorgedaan.
Niet is gebleken dat de rapporten van 24 maart 2010 en 27 juli 2010 naar de inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertonen dan wel niet of niet voldoende concludent zijn.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR zowel paragraaf 7.2 als 7.3 van de bijlage op zijn aanvraag mocht toepassen. De geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van categorie B is onthouden op grond van paragraaf 7.3, terwijl de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van categorie C is onthouden op grond van paragraaf 7.2. Dat het CBR beide paragrafen kan toepassen indien onduidelijkheid bestaat over de medische gesteldheid, betekent volgens hem niet dat dit naar willekeur mag geschieden.
Ook betoogt [appellant] dat, als paragraaf 7.2 van toepassing is op zijn aanvraag voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van categorie C, de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het CBR is voorbijgegaan aan de uitzonderingsbepaling in paragraaf 7.2.1, onder b, van de bijlage.
5.1. Het betoog faalt. Anders dan [appellant] stelt is de verklaring van geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van categorie B geregistreerd met een geldigheidstermijn van één jaar met toepassing van paragraaf 7.2 en geweigerd tot het besturen van motorrijtuigen van categorie C met toepassing van paragraaf 7.3. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het CBR ten onrechte beide paragrafen op de aanvraag van toepassing heeft geacht. Niet in geschil is dat de neuroloog wegrakingen heeft vastgesteld, die mogelijk worden veroorzaakt door epilepsie. Dat is geen zekere diagnose. Nu epilepsie aldus echter niet is uitgesloten en ten tijde van belang onduidelijkheid bestond over de medische gesteldheid van [appellant], heeft het CBR zich op grond van het rapport van de neuroloog terecht op het standpunt gesteld dat paragraaf 7.2.2, dan wel paragraaf 7.3 van de bijlage op de aanvraag van toepassing is. De aanvalsvrije periode in zowel paragraaf 7.2.2, onder b, als paragraaf 7.3 betreft vijf jaar. Nu [appellant] ten tijde van de aanvraag nog geen aanvalsvrije periode van vijf jaar had doorgemaakt, heeft het CBR terecht een verklaring van geschiktheid geweigerd voor het besturen van motorrijtuigen van categorie C. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de uitzondering vermeld in paragraaf 7.2.1, onder b, van de bijlage van toepassing is op het verzoek van [appellant] tot afgifte van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie C, nu is gebleken van meer wegrakingen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012