ECLI:NL:RVS:2012:BY0392

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110768/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven inzake spreekrecht en toegang tot gemeentelijke gebouwen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter in 's-Hertogenbosch, die op 19 september 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil ontstond na een brief van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, gedateerd 28 juni 2011, waarin werd medegedeeld dat het contact met [appellant] met ingang van 1 juli 2011 voor een jaar werd verbroken of beperkt. Dit besluit hield in dat [appellant] de toegang tot gemeentelijke gebouwen werd ontzegd en niet meer mocht inspreken tijdens vergaderingen van de gemeenteraad en raadscommissies, met uitzondering van kwesties waarbij hij persoonlijk een direct belang had.

[Appellant] stelde dat de voorzieningenrechter had miskend dat de brief van 28 juni 2011 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevatte. Hij voerde aan dat het college hem ten onrechte afhoudt van zijn recht om aanwezig te zijn bij vergaderingen en om in te spreken. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de brief geen besluit bevatte dat publiekrechtelijke rechtsgevolgen in het leven riep. Het ontzeggen van toegang tot gemeentelijke gebouwen was geen besluit in de zin van de Awb, omdat het geen publiekrechtelijk rechtsgevolg creëerde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. Het college had geen spreekrecht aan burgers verleend tijdens vergaderingen van de gemeenteraad, en de mededeling in de brief was slechts een aankondiging dat [appellant] mogelijk het woord niet zou worden verleend. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201110768/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter 's-Hertogenbosch van 19 september 2011 in de zaken nrs. 11/2236 en 11/3004 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij brief van 28 juni 2011 heeft het college [appellant] medegedeeld dat het met ingang van 1 juli 2011 het contact van de gemeente Eindhoven met hem voor één jaar verbreekt, dan wel beperkt.
Bij besluit van 25 augustus 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2011 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Verordening op de raadscommissies 2010 hebben burgers spreekrecht. Een burger kan het woord voeren in de vergadering over zijn zienswijze ten aanzien van een geagendeerd onderwerp.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, meldt degene die van het spreekrecht gebruik wil maken dit driemaal vierentwintig uur voor aanvang van de vergadering aan de commissiesecretaris.
Ingevolge het vierde (lees: derde) lid beslist de raadscommissie op voorstel van de voorzitter op verzoeken om het woord te mogen voeren, welke zijn ingediend na het in het eerste (lees: tweede) lid bedoelde tijdstip.
Ingevolge het zesde lid kan de voorzitter de inspreker het woord ontnemen, indien naar zijn oordeel het betoog geen of onvoldoende betrekking heeft op het aan de orde zijnde onderwerp.
2. In de brief van 28 juni 2011 heeft het college [appellant] medegedeeld dat de verbreking, dan wel beperking van het contact gedurende een jaar, onder meer inhoudt dat hem de toegang tot de gemeentelijke gebouwen wordt ontzegd en hem niet wordt toegestaan in te spreken of anderszins een inbreng te hebben in de vergaderingen van de gemeenteraad en de raadscommissies. Hiervan zijn uitgezonderd kwesties, waarbij [appellant] persoonlijk een direct belang bij contact met de gemeente heeft, aldus die brief.
Aan het besluit van 25 augustus 2011 heeft het ten grondslag gelegd dat de brief van 28 juni 2011 geen voor bezwaar vatbare besluiten bevat.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat in de brief van 28 juni 2011 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is neergelegd. Daartoe voert hij aan dat het college hem ten onrechte afhoudt van het door hem regelmatig gebruikte recht om bij vergaderingen van de gemeenteraad en raadscommissies aanwezig te zijn, bij vergaderingen van raadscommissies in te spreken en kennis te nemen van ter inzage gelegde plannen en dergelijke. Hij stelt dat hij nooit de orde heeft verstoord of zich tijdens vergaderingen op incorrecte wijze heeft gedragen. Door dit besluit kan hij zijn beroep niet langer uitoefenen. Zijn stem en aanwezigheid zijn relevant voor de besluitvorming in een democratisch bestel, aldus [appellant].
3.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat de brief, voor zover deze strekt tot ontzegging van de toegang tot gemeentegebouwen, geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bevat. Het ontzeggen van de toegang tot een gebouw strekt niet tot het in het leven roepen van enig publiekrechtelijk rechtsgevolg.
3.2. Voor zover de brief ertoe strekt dat [appellant] niet zal worden toegestaan om in te spreken of anderszins een inbreng te hebben in de vergaderingen van de gemeenteraad, heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat het Reglement van Orde van de gemeenteraad van Eindhoven 2010, noch enige andere wettelijke bepaling, spreekrecht aan burgers tijdens vergaderingen van de gemeenteraad verleent, zodat met de brief op dit punt evenmin is beoogd enig publiekrechtelijk rechtsgevolg in het leven te roepen.
Voor het ten algemene onthouden van spreekrecht geldt dat evenzeer. Het ontnemen van spreekrecht is slechts voorzien, indien tijdens de vergadering van een raadscommissie naar het oordeel van de voorzitter van de raadscommissie het betoog geen of onvoldoende betrekking heeft op het aan de orde zijde onderwerp. De mededeling in de brief is dan ook niet meer dan een aankondiging van het college dat [appellant] in voorkomende gevallen mogelijk het woord niet zal worden verleend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
97-697-741.