201113385/1/R2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Druten,
2. de vereniging Bond Heemschut, Vereniging tot bescherming van cultuurmonumenten in Nederland en de vereniging Vereniging tot behoud van 19de en vroeg 20ste-eeuws cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap, respectievelijk gevestigd te Amsterdam en Maasgouw,
3. [appellant sub 3], wonend te Druten,
appellanten,
de raad van de gemeente Druten,
verweerder.
Bij besluit van 10 november 2011, kenmerk 11-43, heeft de raad het bestemmingsplan "De Horst" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2011, Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2012, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2012, waar [appellant sub 1], Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap, vertegenwoordigd door J.H. Reijnen, [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.J.P.T. Bindels, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door S.D.F. van Duinhoven, ter zitting als partij gehoord.
1. Het plan voorziet in de bouw van in totaal 91 woningen, waaronder drie appartementengebouwen. Twee van de appartementengebouwen hebben een voorziene maximale hoogte van 24 meter, en één een voorziene maximale hoogte van 21 meter. Het plangebied sluit aan op de oude kern van Druten en ligt aan de noordzijde van Druten dicht bij de Waal.
2. De raad stelt dat het beroep van Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap niet-ontvankelijk is, omdat de doelomschrijvingen in de statuten te algemeen en veelomvattend zijn zodat daaraan geen onderscheidend vermogen toekomt op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat het belang van Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap rechtstreeks getroffen zijn door het vaststellingsbesluit. Evenmin is, aldus de raad, gebleken dat Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap ten tijde van het nemen van het vaststellingsbesluit werkzaamheden verrichtten die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waaruit blijkt dat ze rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belangen in het bijzonder behartigen.
2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten heeft Bond Heemschut als statutaire doelstelling: de bescherming van de schoonheid en het historisch-ruimtelijk karakter van Nederland in het algemeen en van cultuurmonumenten in het bijzonder. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de statuten tracht zij dit doel onder meer te bereiken door het benaderen van de overheid, particuliere organisaties en particulieren, alsmede door het gevraagd en ongevraagd geven van advies en voorlichting aan derden, en het uitgeven of doen uitgeven van een tijdschrift en verdere geschriften. Ter zitting heeft Bond Heemschut deze feitelijke werkzaamheden toegelicht en voorts verklaard dat zij participeert in verschillende commissies op provinciaal niveau.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten stelt het Cuypersgenootschap zich ten doel om in de breedst mogelijke kring een herwaardering van en een beter begrip voor de voortbrengselen van de negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse cultuur te kweken alsmede het duurzaam behoud van die verworvenheden te realiseren. Daarnaast stelt het Cuypersgenootschap zich ten doel monumenten uit de negentiende en twintigste eeuw in de breedste zin van het woord te beschermen. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de statuten tracht het Cuypersgenootschap haar statutaire doel onder meer te verwezenlijken door het bevorderen van de uitwisseling van kennis en resultaten van onderzoek, het bevorderen van onderzoek naar en publiceren over onroerende cultuurgoederen uit de negentiende en twintigste eeuw, en het doen verschijnen van en financieren van publicaties. Deze feitelijke werkzaamheden zijn ter zitting bevestigd.
2.3. Niet in geschil is dat het plangebied deel uitmaakt van een historisch waardevol gebied met bijzondere cultuurwaarden waaronder gebouwen uit de periode 1820-1920 en dat in de directe nabijheid van het plangebied een pakhuis met monumentale status staat. Voorts staat vast dat in het plangebied onder meer drie appartementengebouwen worden gerealiseerd waarvan twee met een voorziene maximale hoogte van 24 meter en één met een voorziene maximale hoogte van 21 meter. Gezien de ruimtelijke uitstraling die uitgaat van de planontwikkeling in relatie bezien tot de historisch waardevolle betekenis van het gebied, is de Afdeling van oordeel dat Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap door het plan rechtstreeks in belangen worden geraakt die zij blijkens hun statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Voor zover de raad betoogt dat het beroep desondanks niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de feitelijke werkzaamheden geen betrekking hebben op het plangebied, overweegt de Afdeling dat voor de vaststelling van de belanghebbendheid van een rechtspersoon in zoverre slechts van belang is of zij feitelijke werkzaamheden verricht die concreet zijn gericht op de behartiging van het belang dat de organisatie zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen. De Afdeling acht op grond van hetgeen ter zitting is toegelicht aannemelijk dat Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de bescherming van cultuurwaarden verrichten die ook op het historisch centrum van Druten zijn gericht. De raad kan dan ook niet gevolgd worden in zijn standpunt. Het beroep van Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap is derhalve ontvankelijk.
3. De raad stelt voorts dat appellanten geen belang meer hebben bij een uitspraak omtrent de door hen ingestelde beroepen, nu voor de planontwikkeling inmiddels omgevingsvergunningen zijn verleend die rechtens onaantastbaar zijn. De Afdeling ziet hierin evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Hiertoe is van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.
4. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dat voorziet in het realiseren van drie appartementengebouwen ter plaatse van een bebouwingsstrook met drie bouwvlakken met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "gestapeld (gs)" en "maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 17 m en 20 m en van respectievelijk 21 m en 24 m" aan de Waalbandijk. Hiertoe voert hij in de eerste plaats aan dat de raad geen persoonlijk contact met hem heeft opgenomen over de planontwikkeling, terwijl wel intensief contact bestond tussen de raad en de projectontwikkelaar. Volgens hem duidt dit op vooringenomenheid van de raad.
4.1. Uit de Wro noch enig ander wettelijk voorschrift vloeit voort dat de raad verplicht was om over de planontwikkeling persoonlijk contact op te nemen met [appellant sub 1]. Dat de raad wel intensieve contacten onderhield met de projectontwikkelaar, wat daar ook van zij, kan niet tot een andere conclusie leiden. Hiertoe is van belang dat de projectontwikkelaar een bijzondere positie inneemt ten opzichte van andere belanghebbenden omdat hij het project zal uitvoeren en ook in privaatrechtelijke zin onderhandelingspartner is van de gemeente. Voor zover [appellant sub 1] heeft willen betogen dat sprake is van gelijke gevallen, gaat dit reeds hierom niet op. Uit de omstandigheid dat intensief contact plaatsvindt tussen de gemeente en de projectontwikkelaar kan de raad derhalve geen vooringenomenheid worden verweten. Het betoog faalt.
5. Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap kunnen zich evenmin verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dat voorziet in het realiseren van drie appartementengebouwen ter plaatse van een bebouwingsstrook met drie bouwvlakken met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "gestapeld (gs)" en "maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 17 m en 20 m en van respectievelijk 21 m en 24 m" aan de Waalbandijk. Hiertoe voeren zij aan dat in strijd met het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) een cultuurhistorische waardenkaart ontbreekt. Hierbij wijzen zij erop dat het plangebied in het Belvedère gebied ligt.
5.1. De raad stelt dat in de plantoelichting uitgebreid is ingegaan op de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden, zodat is voldaan aan het bepaalde in het Bro.
5.2. Ingevolge artikel 3.1.6., tweede lid, aanhef en onder a en b, van het Bro worden in de toelichting, voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, ten minste neergelegd een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden alsmede voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.
5.3. In de plantoelichting is de paragraaf 'Archeologie en Cultuurhistorie' opgenomen. In deze paragraaf is onder meer de cultuurhistorie van het plangebied en de directe omgeving beschreven. Hierin is uiteengezet wat de precieze waarden zijn en welke gevolgen het plan hiervoor heeft. In de plantoelichting wordt de conclusie getrokken dat het plan geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden, maar dat het plan deze juist versterkt.
5.4. De Afdeling stelt vast dat bovenstaand artikel uit het Bro niet verplicht tot het opnemen van een cultuurhistorische waardenkaart in de plantoelichting. Nu blijkens hetgeen hiervoor is overwogen de plantoelichting een beschrijving bevat van hoe rekening is gehouden met de aanwezige monumenten alsmede met overige waarden van de gronden en de verhouding tot het aangrenzend gebied, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog faalt.
6. Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap voeren verder aan dat voor het onderhavige plangebied alsmede voor het plangebied van het bestemmingsplan "Kom Druten", dat betrekking heeft op het overige deel van het centrum, ten onrechte niet één integraal bestemmingsplan is vastgesteld.
6.1. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de bestemmingsplannen voor de gebieden een verschillend karakter hebben aangezien het onderhavige plan ontwikkelingsgericht is en het bestemmingsplan "Kom Druten" conserverend. Daarnaast is van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de beide bestemmingsplannen procesmatig niet zijn te verenigen. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] betwist voorts dat er behoefte bestaat aan woningbouw. Volgens hem wordt gebouwd voor leegstand.
7.1. De raad stelt dat het plan in kwantitatieve en kwalitatieve zin past binnen het woningbouwprogramma.
7.2. Uit de plantoelichting volgt dat op 13 januari 2010 voor de Regio Rivierenland regionale afspraken zijn vastgesteld over het woonprogramma. Hierin is bepaald dat voor de periode 2010-2019 in de Regio Rivierenland 9.800 woningen moeten worden toegevoegd. Voor de gemeente Druten is in dit verband een aantal van 588 woningen vastgesteld. Dit aantal komt volgens de plantoelichting overeen met de in het rapport "Faseren en Doseren: integrale afweging" genoemde aantallen. Volgens de plantoelichting is het aantal in het plan voorziene woningen dan ook in overeenstemming met genoemde afspraken.
7.3. Gezien bovenstaande uiteenzetting in de plantoelichting, volgt de Afdeling [appellant sub 1] niet in zijn betoog dat er geen behoefte bestaat aan woningbouw. Hiertoe is voorts van belang dat hij zijn betoog dat veel appartementengebouwen leeg staan niet met stukken heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de projectontwikkelaar ter zitting heeft toegelicht dat ongeveer 50% van de woningen in het plangebied zijn verkocht, waarvan 26 appartementen. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1], Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de Visie Waalfront Druten (hierna: de Visie) zoals door de raad vastgesteld op 23 februari 2006, waarin is bepaald dat woningbouw kleinschalig dient te blijven.
8.1. De raad stelt dat het plan grotendeels in overeenstemming is met de Visie, waarin volgens de raad is aangegeven dat in het plangebied een bijzondere, meer intensieve bebouwing dan elders langs de Waalbandijk is beoogd. De raad voert aan dat de voorziene appartementengebouwen weliswaar hoger zijn dan de bestaande bebouwing, maar dat door de gekozen architectonische vormgeving en detaillering de bouwvolumes zorgvuldig zijn ingepast. Hierdoor ontstaat volgens de raad een afwisselend beeld. De raad betoogt dat de planontwikkeling een verrijking is. Er wordt een verbinding gemaakt tussen het gebied achter de dijk en de rivier, waarmee de onzichtbaarheid en geslotenheid van de dijk, in de Visie aangemerkt als zwaktes, worden opgeheven, aldus de raad.
8.2. In de Visie zijn onder meer verbeterpunten vermeld voor de inrichting van het gebied aan de Waalbandijk. Zo is vermeld dat er thans weinig contact is tussen de rivier en het gebied achter de dijk, er een zwakke relatie is tussen het centrum van Druten en de dijk/rivier en dat de kade een kil karakter heeft. Het hoofddoel van de Visie is om de rivier met het achterland te verbinden. Op basis van uitgangspunten van de gemeente, het vigerend beleid en de bijdragen uit workshops zijn in de Visie bouwstenen opgenomen. Voor het plangebied is als bouwsteen vermeld dat het terrein dient te worden herontwikkeld met intensieve woningbouw. Er dient een koppeling te worden gemaakt naar het centrum en de dijkzone dient zoveel mogelijk kansen voor kleinschalige woningbouw aan de dijk te benutten. Daarnaast dient te worden uitgegaan van karakteristieke dijkbebouwing en dient rekening te worden gehouden met kwelproblematiek.
8.3. De Afdeling overweegt dat in de Visie weliswaar is vermeld dat kleinschalige woningbouw kan worden gerealiseerd in het plangebied, maar dat eveneens in de Visie is vermeld dat het realiseren van een relatie tussen de rivier en het achterland het belangrijkste uitgangspunt van de Visie is. [appellant sub 1], Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap hebben niet gemotiveerd bestreden dat het plan voorziet in een dergelijke relatie tussen de Waal en het historisch centrum van Druten. Nu bovendien in de Visie is vermeld dat het plangebied dient te worden herontwikkeld met intensieve woningbouw, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in de Visie aanleiding had moeten zien het plan niet vast te stellen. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] voert aan dat de in het plan voorziene appartementengebouwen tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse leiden. Hij stelt dat de raad de planologische afweging en verantwoording van het plan onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. [appellant sub 1] vreest daarnaast voor een waardevermindering van zijn woning. Hij stelt in dit verband dat de raad ten onrechte voor een gesprek over planschade verwijst naar de projectontwikkelaar. Volgens hem zou de raad dit zelf moeten regelen.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat onderzoek is gedaan naar de invloeden van het plan op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Uit de verschillende onderzoeken volgt volgens de raad dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Ten aanzien van het vermeende doorschuiven van de verantwoordelijkheid voor planschade naar de projectontwikkelaar stelt de raad dat op grond van artikel 6.4a van de Wro het college van burgemeester en wethouders bevoegd is planschade te verhalen op de projectontwikkelaar.
9.2. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op de verschillende ruimtelijke onderzoeken heeft mogen baseren. Hier vanuit gaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad voldoende heeft onderbouwd dat de bestaande inrichting van het plan een negatieve uitstraling heeft op de omgeving en dient te worden aangepast. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat een tegemoetkoming in de schade onvoldoende is verzekerd nu de raad in dit verband wijst op de verantwoordelijkheid van de projectontwikkelaar, overweegt de Afdeling dat zodanige verwijzing, wat daar ook van zij, er niet aan af doet dat een aanvraag tot een tegemoetkoming van schade op grond van artikel 6.1 van de Wro kan worden ingediend bij burgemeester en wethouders die ter zake bevoegd zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat een tegemoetkoming in de schade onvoldoende is verzekerd en dat daarom het plan niet kon worden vastgesteld. Het betoog faalt.
10. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan. Hiertoe voert hij aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat nu de bouw van een dergelijk aantal woningen een onevenredige toename van verkeersbewegingen voor zijn woning met zich brengt. Hij stelt dat onduidelijk is waarom de andere ontsluiting van het gebied niet eveneens kan worden gebruikt als uitgang.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de te verwachten toename van de verkeersintensiteit ruimschoots lager is dan de maximaal acceptabele verkeersintensiteit op de wegen voor de woning van [appellant sub 3], namelijk de Hooistraat en de Horst, zodat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. De raad stelt dat uit onderzoek volgt dat de realisatie van het plan een toename van ongeveer 552 verkeersbewegingen per etmaal met zich zal brengen. Deze toename wordt verdeeld over meerdere wegen. De Hooistraat en de Horst worden gecategoriseerd als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom, hiervoor geldt een snelheidsregime van 30 kilometer per uur (hierna: 30 km/uur). De raad stelt dat volgens de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (hierna: de Aanbevelingen) van het CROW in een 30 km/uur-zone een intensiteit van 5.000 a 6.000 verkeersbewegingen per etmaal acceptabel is. Uit onderzoek volgt dat ongeveer 923 verkeersbewegingen per etmaal op de Hooistraat en Horst worden verwacht na het realiseren van het plan. Op dit moment zijn er 371 verkeersbewegingen per etmaal. Uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2009-2020 volgt dat naar verwachting de intensiteit op deze wegen niet zal toenemen. De raad merkt tot slot op dat het plangebied in het vorige bestemmingsplan grotendeels een bedrijfsbestemming had, die leidde tot met name zwaarder verkeer op de betreffende wegen.
10.2. Niet in geschil is dat uit onderzoek volgt dat het plan leidt tot een toename van 552 verkeersbewegingen. Voor de Hooistraat en de Horst betekent dit dat de verkeersbewegingen toenemen van 371 naar 923 per etmaal. De Afdeling overweegt dat hoewel [appellant sub 3] terecht stelt dat de verkeersintensiteit op de aan zijn perceel grenzende wegen in belangrijke mate zal toenemen, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat dit hem onevenredig in zijn belangen schaadt. Hiertoe is van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat voor de wegen een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben volgens de raad op grond van de Aanbevelingen van het CROW een maximale belasting van 5.000 a 6.000 verkeersbewegingen per etmaal. [appellant sub 3] heeft niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat deze norm in dit geval niet in redelijkheid kon worden gehanteerd. De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de wegen de extra verkeersbelasting aankunnen. De raad heeft voorts in zijn oordeel mogen betrekken dat de verkeersintensiteit weliswaar toeneemt maar qua aard, gezien de vorige bestemming voor het plangebied, verandert van zwaar vrachtverkeer in personenverkeer. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat de andere ontsluitingsweg zou moeten worden verbreed zodat ook daar tweerichtingsverkeer mogelijk is, overweegt de Afdeling dat hiertoe gezien het vorenstaande geen aanleiding bestaat, aangezien niet is gebleken van overwegende bezwaren. Het betoog faalt.
11. [appellant sub 1] voert aan dat de realisering van de appartementengebouwen negatieve gevolgen heeft voor het al bestaande probleem van kwelwater. Hierbij wijst hij erop dat het water dichterbij de dijk komt te liggen doordat een geul wordt aangelegd om het water beter te begeleiden. [appellant sub 1] verwijst naar een krantenartikel in De Gelderlander.
11.1. In de plantoelichting is vermeld dat de mate van kwel voornamelijk wordt bepaald door de dikte en samenstelling van de kleilaag in de bodem. Daarnaast is het verschil tussen de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket en de hoogte van de freatische grondwaterstand van belang. Het tegengaan van een toename van kwelwater komt er - zo volgt uit de plantoelichting - praktisch gezien op neer dat de kleilaag in stand moet worden gelaten. Volgens de plantoelichting blijkt uit de Kwelnotitie van 13 november 2007 van Syncera dat het in dit geval ophogen van het terrein en in stand houden van de kleilaag er zorg voor draagt dat de kwel niet toeneemt. Hierover wordt in de plantoelichting uiteengezet dat het ophogen van de locatie de kans verkleint dat de werkzaamheden de kleilaag zullen doorsnijden door de geringe diepte en dikte van de kleilagen. Hierdoor komen de wegcunetten en rioolsleuven hoger te liggen, zodat ze minder of niet in de kleiige deklaag insnijden. Verder van de dijk zullen de cunetten beperkt in de bovenkant van de kleilaag insnijden, maar aangezien hier de verticale hydraulische weerstand gering is en dit maar over een geringe oppervlakte en diepte zal plaatsvinden, zal ook hier volgens de plantoelichting nauwelijks sprake zijn van een toename van de kwelstroom. De stijghoogtes, die volgens de plantoelichting eens per 10 jaar worden overschreden, in het eerste watervoerend pakket liggen rond NAP+7,5 m à NAP+8,0 m in het verst van de dijk afgelegen gedeelte. De toekomstige maaiveldhoogte in het gebied loopt op van NAP+8,30 m nabij de Hooistraat naar minimaal NAP+8,40 m tot minimaal NAP+9,00 m nabij de dijk. Vanwege ontwatering wordt een bouwpeil van 0,30 m boven maaiveld aangehouden, uitgaande van een ontwatering van 1 m onder bouwpeil. Er wordt volgens de plantoelichting weliswaar drainage aangelegd, maar de kleilaag wordt hierbij in stand gehouden om toename van de kwel uit het 1e watervoerende pakket te voorkomen. De drainage zal alleen de al bestaande kwel en neerslag op onverhard gebied afvoeren. De drainage voorkomt ook dat grondwater in de ophooglaag en boven de afsluitende kleilaag afstroomt naar lager gelegen gebied. In het drainageplan dient met deze functie rekening te worden gehouden. Met het in stand houden van de kleilaag en de drainage daarboven is volgens de plantoelichting de omgeving beschermd tegen hogere grondwaterstanden.
11.2. Uit de hiervoor weergegeven passage in de plantoelichting leidt de Afdeling af dat de raad heeft onderkend dat het plan gevolgen kan hebben voor kwelwater en dat hij hier onderzoek naar heeft gedaan. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op dit onderzoek heeft mogen baseren. De verwijzing naar het krantenartikel "Kwelwater ondermijnt dijken" uit de krant De Gelderlander is hiertoe onvoldoende. Uit dit artikel volgt weliswaar dat kwelwater een aspect is waarmee rekening moet worden gehouden in de regio, maar niet dat dit onvoldoende tot uitdrukking is gebracht in het onderzoek van de raad. Verder heeft de raad in zijn besluitvorming mogen betrekken dat het Waterschap Rivierenland, dat het beleid voert dat bij ontwikkeling van de locatie de kwelstroom niet mag toenemen, heeft ingestemd met het plan. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het plan voor kwelwater voldoende in kaart zijn gebracht en dat de conclusie gerechtvaardigd is dat er geen onaanvaardbare gevolgen optreden ten gevolge van realisering van het plan. Het betoog faalt.
Cultuurhistorische waarden
12. Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap stellen dat de in het plan voorziene appartementengebouwen leiden tot een aantasting van het silhouet van de oude dorpskern alsmede van het karakter van het historisch waardevolle centrum. Volgens hen heeft de monumentencommissie op 18 maart 2008 een negatief advies over het bouwplan uitgebracht.
12.1. De raad stelt dat het aanzicht van Druten niet wettelijk is beschermd. Het is volgens de raad dan ook onjuist dat deze onveranderlijk zou moeten zijn. De raad voert aan dat het stedenbouwkundig plan is geïnspireerd op de historische ontwikkeling van Druten. Dit houdt volgens de raad echter niet in dat geen hogere bebouwing mogelijk is. Door herontwikkeling van het plangebied zorgt het plan voor een versterking van monumenten in de omgeving, aldus de raad. De raad betoogt dat de bestaande situatie onwenselijk is gelet op de vervallen staat waarin het gebied verkeert. De raad stelt dat het plan is gewijzigd ten opzichte van het stedenbouwkundig plan dat aan de monumentencommissie is voorgelegd in 2008. De monumentencommissie is bovendien vertegenwoordigd in het Supervisieteam Centrum Druten dat heeft ingestemd met het plan.
12.2. Hoewel Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap terecht stellen dat de omliggende bebouwing minder hoog is dan de in het plan voorziene appartementengebouwen, is de Afdeling niet gebleken dat deze bebouwing is beschermd. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de waarden van het gebied. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad heeft onderkend dat het plangebied, gezien de ligging direct tegen de kern aan, deel uitmaakt van een cultuurhistorisch waardevol gebied. Daarnaast is van belang dat de raad het bouwplan waarin het plan voorziet, heeft voorgelegd aan diverse stedenbouwkundige adviescommissies. De raad heeft in dit kader van belang mogen achten dat met het plan een nieuwe opgang naar de dijk wordt gerealiseerd waardoor de relatie tussen het historische centrum en de Waalbandijk wordt versterkt. Ook heeft de raad in zijn afweging kunnen betrekken dat de appartementengebouwen verder liggen ten opzichte van de bebouwing in de kern dan de overige bebouwing in het plangebied, die bestaat uit laagbouw. De appartementengebouwen vormen aldus de visuele beëindiging van de kom aan de oostzijde van Druten. Tevens is van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de bestaande inrichting van het plangebied onwenselijk is gelet op de vervallen staat van de aanwezige bouwwerken. Wat betreft het vermeende negatieve advies van de monumentencommissie is tot slot van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat het bouwplan dat aan de monumentencommissie is voorgelegd verschilt van het in het plan vertaalde bouwplan. Het in het plan vertaalde bouwplan is bovendien aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en het Supervisieteam Centrum Druten voorgelegd, die beide een positief advies hebben uitgebracht. Het betoog faalt.
13. Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap betogen dat het gebied in het plan had moeten worden aangemerkt als beschermd dorpsgezicht. Hiertoe stellen zij dat het plangebied in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project uit 1994 is aangemerkt als een historisch waardevol gebied vanwege de stedenbouwkundige opzet en de aanwezigheid van een vijftigtal gebouwen dat als monument is aangewezen. In 2007 is een burgerinitiatief ingebracht door een werkgroep van de Historische vereniging met als doel de bescherming van het dorpsgebied in een bestemmingsplan te laten opnemen, aldus Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap.
13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de monumentale waarden in en rondom het plangebied, mede gelet op de adviezen van het Supervisieteam Centrum Druten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, in voldoende mate zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. De raad stelt dat geen aanwijzing is gegeven als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet zodat de raad in zoverre niet is gehouden een plan vast te stellen tot bescherming van het stads- of dorpsgezicht. De raad betoogt daarnaast dat de in het plan opgenomen regeling voldoende recht doet aan de specifieke ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied. De monumentale waarden worden verder voldoende beschermd door de gemeentelijke monumentenverordening en de welstandsnota.
13.2. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1998 kunnen Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gehoord de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de Raad, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht en kunnen zij zodanige aanwijzingen intrekken.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, stelt de gemeenteraad ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wro. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.
13.3. Vaststaat dat het plangebied niet is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988. Gelet hierop stelt de raad terecht dat artikel 36 van de Monumentenwet 1988 in dit geval niet verplicht tot het opstellen van een bestemmingsplan ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Voor zover Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap betogen dat het plangebied alsnog als beschermd stads- of dorpsgezicht had moeten worden aangemerkt en als zodanig in het plan had moeten worden beschermd, overweegt de Afdeling dat dit een aparte procedure betreft waarvan de besluitvorming thans niet ter toetsing voorligt. Daargelaten het gewicht van een burgerinitiatief in die of deze procedure, ziet de Afdeling hierin thans geen aanleiding te oordelen dat de raad reeds hierom het plan niet op deze wijze heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
14. [appellant sub 1] stelt dat geen onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden nu de onderzoeken steeds in opdracht van de projectontwikkelaar zijn uitgevoerd. Hij noemt in dit verband het flora- en faunaonderzoek en het verkeerscirculatieplan.
14.1. De raad stelt dat het bureau Staro Natuur en Buitengebied, dat de natuurtoets heeft opgesteld, een gecertificeerd adviesbureau is dat de natuurtoets conform de vereiste protocollen en actuele wet- en regelgeving heeft uitgevoerd. Hierbij merkt de raad op dat naar aanleiding van de natuurtoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 een vergunning voor het plan is aangevraagd die inmiddels is verleend.
14.2. De raad dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan ingevolge artikel 3:2 van de Awb de relevante feiten vast te stellen en de nodige kennis te vergaren over de af te wegen belangen. Daartoe hoeft hij echter niet zelf het benodigde onderzoek te doen, maar kan hij gebruik maken van onderzoek door derden, mits hij zich ervan vergewist dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dat de verschillende onderzoeken in opdracht van de projectontwikkelaar zijn uitgevoerd, betekent op zich zelf niet dat de onderzoeken daarom niet zorgvuldig of onafhankelijk tot stand zijn gekomen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten of zo onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dat de raad de onderzoeken niet bij zijn afweging had mogen betrekken en in plaats daarvan zelf de onderzoeken had moeten doen. Het betoog faalt.
15. Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap stellen dat in het beeldkwaliteitsplan ten onrechte geen enkele opmerking is gemaakt over het monumentale karakter van het plangebied en de invloed hierop van de in het plan voorziene appartementengebouwen.
15.1. De Afdeling begrijpt het betoog van Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap aldus dat zij stellen dat het beeldkwaliteitsplan onvolledig is en daarom gebrekkig is vastgesteld. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat het beeldkwaliteitsplan op zich zelf thans niet ter toetsing voorligt. Wel kan het beeldkwaliteitsplan als handvat dienen voor de stedenbouwkundige keuzes die in het plan zijn vastgelegd. Nu het betoog evenwel geen betrekking heeft op de relatie tussen het beeldkwaliteitsplan en het plan, faalt het reeds hierom.
16. In hetgeen [appellant sub 1], Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012