ECLI:NL:RVS:2012:BY0380

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202105/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvoorschriften en dwangsom bij dakterras en tuintrap in Amsterdam

In deze zaak gaat het om de handhaving van bouwvoorschriften door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid in Amsterdam. Bij besluit van 29 januari 2010 werd [appellant sub 1] gelast om binnen vier maanden een dakterras en een tuintrap aan de achtergevel van zijn gebouw te verwijderen, alsmede de deuren op de bel-etage te vervangen door ramen, onder oplegging van een dwangsom. [appellant sub 2] ontving een soortgelijk besluit voor zijn pand. Beide appellanten maakten bezwaar tegen deze besluiten, maar het dagelijks bestuur verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde op 23 januari 2012 de besluiten van het dagelijks bestuur, waarop de appellanten hoger beroep instelden.

De Raad van State oordeelde op 17 oktober 2012 dat de dakterrassen en de tuintrap zonder de vereiste bouwvergunning waren opgericht, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank had terecht overwogen dat de appellanten, die de panden na 1 april 2007 in eigendom hadden verkregen, in strijd met de Woningwet de deuren op de bel-etage in stand hadden gelaten. De Raad van State concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het dagelijks bestuur noopten om van handhavend optreden af te zien. De hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] werden ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bouwvoorschriften en de verantwoordelijkheden van eigenaren bij het verkrijgen van de juiste vergunningen. De Raad van State stelde vast dat de belangen van het algemeen belang zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van de appellanten, die door hun handelen het risico van handhaving hadden aanvaard. De beslissing van het dagelijks bestuur om handhavend op te treden werd als rechtmatig beschouwd.

Uitspraak

201202105/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Amsterdam, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2012 in zaken nrs. 10/4172 en 10/4303 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid (voorheen: stadsdeel Oud-Zuid).
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2010 heeft het dagelijks bestuur [appellant sub 1] gelast binnen vier maanden na verzending van dit besluit het dakterras en de tuintrap aan de achtergevel van het gebouw gelegen aan de [locatie 1] te Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede de deuren ter hoogte van de bel-etage te verwijderen en in plaats daarvan ramen aan te brengen, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 29 januari 2010 heeft het dagelijks bestuur [appellant sub 2] gelast binnen vier maanden na verzending van dit besluit het dakterras aan de achtergevel van het gebouw gelegen aan de [locatie 2] te Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede de deuren ter hoogte van de bel-etage te verwijderen en in plaats daarvan ramen aan te brengen, onder oplegging van een dwangsom.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van 29 januari 2010 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2012 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.R. Koster, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door M.G. Spiegelenburg, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zoals die wet gold ten tijde van belang, is het verboden:
a. te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning,
b. een bouwwerk, standplaats of deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten,
tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
2. Vast staat dat de dakterrassen en de tuintrap zijn opgericht zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de deuren ter hoogte van de bel-etage niet in overeenstemming zijn met de bouwvergunning van 2 februari 2007 voor, onder meer, het gedeeltelijk vernieuwen en veranderen van de indeling van de panden met bestemming hiervan tot vier woningen op de adressen [locaties], nu daarbij draaikiepramen zijn vergund en geen deuren.
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat hetgeen is gebouwd in overeenstemming is met de bouwvergunning van 2 februari 2007 en het geen deuren betreft.
3.1. Dit betoog faalt. Vast staat dat op de bij het besluit van 2 februari 2007 behorende bouwtekening op de bel-etage draaikiepramen zijn ingetekend en dat is voorzien in een niet van glas voorziene ruimte tussen de onderkant van deze ramen en de vloer van de bel-etage en de ramen derhalve niet doorlopen tot aan de vloer. Uit de vergelijking van de foto's van de beletage's van [locatie 1] en [locatie 2] met de bij de bouwvergunning behorende tekening blijkt dat hetgeen is gebouwd op dit punt afwijkt van de bouwtekening. Het college heeft zich, gelet op hetgeen feitelijk is gebouwd, op het standpunt kunnen stellen dat het gebouwde als deuren gekwalificeerd dient te worden.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het dagelijks bestuur had moeten afzien van handhavend optreden.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die de onderhavige gebouwen na 1 april 2007 in eigendom hebben verkregen, in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet de deuren op de bel-etage in stand hebben gelaten. Daaruit volgt dat, anders dan zij betogen, de omstandigheid dat de deuren reeds aanwezig waren toen zij de woningen betrokken geen bijzondere omstandigheid oplevert op grond waarvan het dagelijks bestuur had moeten afzien van handhavend optreden.
5.2. Er is voorts niet gebleken van concreet zicht op legalisatie. De dakterrassen en de tuintrap zijn in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Vondelpark- en Concertgebouwbuurt" ter plaatse geldende bestemming "Tuin". Het college heeft zich op het standpunt gesteld geen ontheffing te willen verlenen voor de dakterrassen, nu deze meer dan twee meter diep zijn, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, zodat daarvoor geen binnenplanse vrijstelling als bedoeld in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften kan worden verleend en voorts, gelet op de diepte, in strijd zijn met de Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening. Het college heeft zich met betrekking tot de tuintrap voorts op het standpunt gesteld daarvoor geen ontheffing te willen verlenen omdat in de Beleidsregels is bepaald dat de binnentuinen zoveel mogelijk onbebouwd dienen te blijven en is gebleken dat de trap niet noodzakelijk is voor de bereikbaarheid van de tuin. Het college heeft zich met betrekking tot de deuren op het standpunt gesteld dat deze in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, zodat ook daarvoor geen vergunning kan worden verleend.
Het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op deze standpunten heeft gesteld. De feitelijke diepte van de dakterrassen, die gelet op een gerealiseerde uitbouw minder bedraagt dan gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel, is, anders dan zij betogen, niet relevant, gelet op de tekst van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften en de tekst van de Beleidsregels. De omstandigheid dat het bestemmingsplan "Vondelpark- en Concertgebouwbuurt" een oud bestemmingsplan betreft, is voorts evenmin relevant, nu niet is gebleken dat het dagelijks bestuur de daarin neergelegde uitgangspunten niet langer zou willen handhaven. Het betoog dat de in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften opgenomen diepte arbitrair is, kan voorts, indien dit zou slagen, niet leiden tot het oordeel dat concreet zicht op legalisatie bestaat.
5.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr.
200801122/1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroepen zich op de omstandigheid dat de eerdere lasten onder dwangsom met betrekking tot de dakterrassen bij besluiten van 16 maart 2009 zijn ingetrokken en verwijzen naar de passage waarin het dagelijks bestuur overweegt dat fouten zijn gemaakt ten aanzien van de metingen van de dakterrassen en "dat bovendien in het handhavingsbesluit van 13 juni 2008 hetgeen dat is gebouwd in afwijking van de verleende bouwvergunning (..) van 2 februari 2007 niet is meegenomen; dat het uit het oogpunt van efficiency en rechtszekerheid niet wenselijk is om naderhand nog een tweede handhavingsprocedure in gang te zetten wegens het bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning (..).".
Uit de passage valt af te leiden dat de lasten worden ingetrokken, omdat meetfouten zijn gemaakt en de in afwijking van de bouwvergunning van 2 februari 2007 gebouwde deuren niet zijn meegenomen in de handhavingsprocedure en dat het dagelijks bestuur het niet wenselijk acht twee afzonderlijke handhavingsprocedures te volgen. De passage bevat geen concrete, ondubbelzinnige toezegging dat niet handhavend zal worden opgetreden tegen de dakterrassen en de deuren. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] konden hieraan, anders zij betogen, dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat niet meer handhavend zou worden opgetreden.
De enkele omstandigheid dat tussen het besluit tot intrekking van de eerdere lasten onder dwangsom en het voornemen om handhavend op te treden van 2 november 2009 iets meer dan zeven maanden zijn gelegen, brengt voorts niet met zich dat het dagelijks bestuur het recht om handhavend op te treden zou hebben verwerkt.
5.4. Het bouwen zonder bouwvergunning en het in stand laten van het in afwijking van de bouwvergunning gebouwde betreffen geen overtredingen van geringe aard en ernst. Dat de dakterrassen feitelijk maar één meter diep zijn, doet daar, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen, niet aan af. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat, wat daar verder van zij, in de omgeving sprake is van ernstigere overtredingen.
Het algemeen belang is gediend bij het beëindigen van de overtredingen en dient vooropgesteld te worden. De omstandigheid dat niemand overlast ondervindt van de overtredingen, biedt, wat daar verder van zij, geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college het algemene belang bij handhaving niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Dat het beëindigen van de overtreding een vermindering van het woongenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en nadelige financiële gevolgen met zich brengt, leidt niet tot dit oordeel, nu [appellant sub 1] en [appellant sub 2] door zonder vergunning te bouwen en door het in afwijking van de bouwvergunning van 2 februari 2007 gebouwde in stand te laten, het risico van handhaving hebben aanvaard.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het college er toe noopten van handhavend optreden af te zien.
Het betoog faalt.
6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
580.