ECLI:NL:RVS:2012:BY0374

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111825/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de evenementenvergunning verleend aan Stichting Dorpshuis "De Zwaan"

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 12 oktober 2011 een eerder besluit van de burgemeester van Uitgeest heeft vernietigd. De burgemeester had op 30 november 2010 een evenementenvergunning verleend aan Stichting Dorpshuis "De Zwaan" voor het organiseren van evenementen in 2011. De appellant, eigenaar van horecapanden in de nabijheid van het dorpshuis, stelde dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de evenementen invloed hebben op zijn bedrijfsvoering. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant geen belanghebbende was, omdat hij slechts een afgeleid belang had.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak opnieuw beoordeeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de appellant geen belanghebbende is. De Afdeling stelt vast dat de appellant als eigenaar van horecapanden in de omgeving van het dorpshuis wel degelijk een rechtstreeks belang heeft bij de evenementenvergunning, omdat deze vergunning concurrentie met zijn horecabedrijven kan veroorzaken. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en behandelt het beroep van de appellant tegen het besluit van de burgemeester van 2 mei 2011, waarin het bezwaar van de appellant tegen de evenementenvergunning ongegrond werd verklaard.

De Afdeling overweegt dat de burgemeester de evenementenvergunning niet had kunnen weigeren, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren volgens de Algemene Plaatselijke Verordening. De burgemeester had zich terecht op het standpunt gesteld dat de vergunning kon worden verleend. De Afdeling concludeert dat de appellant niet kan aantonen dat de evenementenvergunning onterecht is verleend en verklaart het beroep ongegrond. De secretaris van de Raad van State wordt gelast om het griffierecht aan de appellant terug te betalen.

Uitspraak

201111825/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Uitgeest,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 oktober 2011 in zaak nr. 11-3405 in het geding tussen:
en
de burgemeester van Uitgeest.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2010 heeft de burgemeester Stichting Dorpshuis "De Zwaan" (hierna: het dorpshuis) een vergunning voor het organiseren van evenementen verleend voor het jaar 2011 (hierna: de evenementenvergunning).
Bij besluit van 2 mei 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 mei 2011 vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2012, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door A.A. de Bruijn, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening Uitgeest (hierna: de Apv) kan een vergunning of ontheffing worden geweigerd door het daartoe bevoegde bestuursorgaan in het belang van:
a. de openbare orde
b. de openbare veiligheid
c. de volksgezondheid
d. de bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 2:25, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
2. Aan het besluit van 11 mei 2011 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de evenementenvergunning op grond van de Apv kon worden verleend, omdat geen redelijke grond bestond om de vergunning op grond van artikel 1:10 van de Apv te weigeren.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] bij het besluit van 24 december (lees: 30 november) 2010 geen belanghebbende is, omdat hij slechts een afgeleid belang heeft.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 30 november 2010. Hij voert hiertoe aan dat hij eigenaar is van diverse horecapanden, alle in de buurt van het dorpshuis. Hij heeft die horecapanden verpacht. Zijn inkomsten worden mede bepaald door de omzet van de horecabedrijven. Als die omzet onvoldoende is, staan zijn horecapanden in de toekomst leeg, aldus [appellant] .
4.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr.
200903773/1/R1is de eigenaar van een pand belanghebbende indien zijn eigendomsbelangen worden geraakt. [appellant] is eigenaar van diverse in de omgeving van het dorpshuis gelegen horecapanden, die hij verpacht aan verschillende exploitanten. De Afdeling acht het niet uitgesloten dat van verlening van de evenementenvergunning aan het dorpshuis een zodanige invloed uitgaat dat [appellant] als eigenaar van meerdere horecapanden wordt geraakt in een belang dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door verlening van de evenementenvergunning aan het dorpshuis concurrentie met horecabedrijven ontstaat die gevolgen kan hebben voor de verhuurbaarheid van de horecapanden die [appellant] in eigendom heeft. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 mei 2011 behandelen.
6. [appellant] betoogt dat de evenementenvergunning het dorpshuis de mogelijkheid biedt evenementen te organiseren die ook in zijn horecapanden kunnen worden georganiseerd. De toegelaten commerciële nevenactiviteiten gaan verder dan activiteiten met een cultureel, sociaal of educatief doel. Bovendien ontvangt het dorpshuis subsidie zodat het voor het dorpshuis makkelijker is evenementen te organiseren. Daarnaast laat het dorpshuis persberichten plaatsen in kranten waarvoor een horecabedrijf eerst advertentieruimte dient te kopen en derhalve veel geld moet betalen, zodat het dorpshuis ook in dat opzicht een voordeel heeft ten opzichte van commerciële horecabedrijven. De evenementenvergunning bevat daarnaast te weinig beperkingen. Tevens wordt in strijd met de vergunning sterke drank geschonken in het dorpshuis. De gemeente sluit haar ogen voor paracommercie, aldus [appellant].
6.1. Een evenementenvergunning kan door de burgemeester op grond van artikel 1:10 van de Apv worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu een weigeringsgrond als bedoeld in dat artikel zich niet voordeed, voor hem geen grond bestond de evenementenvergunning te weigeren. Dat het dorpshuis voordelen geniet wegens het ontvangen van subsidie en het plaatsen van persberichten, waarvoor een horecabedrijf eerst advertentieruimte dient te kopen, kan, wat daar verder van zij, niet leiden tot het oordeel dat de burgemeester om die reden de evenementenvergunning had moeten weigeren.
Voor zover [appellant] betoogt dat aan de evenementenvergunning te weinig beperkingen zijn gesteld, wordt overwogen dat de gemeente in het kader van de exploitatie van het dorpshuis een overeenkomst heeft gesloten met het dorpshuis waarmee ongeoorloofde concurrentie met commerciële horecabedrijven wordt tegengegaan. In de overeenkomst is opgenomen dat het pand zal worden geëxploiteerd als dorpshuis, in de ruimste zin des woords, in eerste instantie ten behoeve van Uitgeester instellingen en verenigingen. Als nevenactiviteit kunnen volgens de overeenkomst ook commerciële activiteiten plaatsvinden, mits zij een sociaal, cultureel of educatief doel en/of aspect hebben. In geval van twijfel omtrent toelaatbare commerciële activiteiten zal overleg plaatsvinden tussen het dorpshuis en de gemeente. Bij verlening van de evenementenvergunning is vermeld dat die vergunning ziet op evenementen die vallen onder de omschrijving als bedoeld in die overeenkomst. Daargelaten of de door [appellant] gewenste beperkingen aan de evenementenvergunning zouden kunnen worden gesteld, ziet de Afdeling in het licht van het vorenoverwogene geen reden te oordelen dat aan de evenementenvergunning te weinig beperkingen zijn gesteld.
Overigens wordt overwogen dat, voor zover [appellant] betoogt dat de culturele nevenactiviteiten, die het dorpshuis organiseert, verder gaan dan activiteiten met een cultureel, sociaal of educatief doel, en dat in strijd met de vergunning sterke drank wordt geschonken, dit ziet op het gebruik van de aan het dorpshuis verleende evenementenvergunningen en drank- en horecawetvergunning en niet op de gestelde beperkingen aan de evenementenvergunning. Derhalve kan hetgeen [appellant] daaromtrent heeft aangevoerd evenmin leiden tot vernietiging van het besluit van 2 mei 2011. Het staat [appellant] evenwel vrij een verzoek om handhaving in te dienen, indien volgens hem in strijd met een vergunning wordt gehandeld.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 oktober 2011 in zaak nr. 11-3405;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
176-730.