201202334/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gouda,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2012 in zaak nr. 11/6372 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Gouda.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft het college een projectbesluit genomen ten behoeve van de realisering van het "Waterrijk Polderpark Oostpolder".
Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Bussink-Klein Wolterink, en het college, vertegenwoordigd door R. Oosterhuis en P. Vuijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het projectbesluit voorziet in de aanleg van een openbaar toegankelijk waterrijk polderpark in de Oostpolder te Gouda. [appellant] woont nabij het plangebied en bezit tevens weidegronden die omringd zijn door het plangebied.
2. Ter plaatse van het projectgebied gelden de bestemmingsplannen "Oostpolder in Schieland", Eerste herziening bestemmingsplan Oostpolder in Schieland" en "Westergouwe". Met het projectbesluit wordt ontheffing verleend van deze bestemmingsplannen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen nut en noodzaak bestaat voor de aanleg van de recreatievoorziening. [appellant] voert aan dat de aanleiding voor de recreatievoorziening is gelegen in de bouw van de nieuwe woonwijk Westergouwe, maar dat de realisering van dit project vanwege financiële redenen onzeker is, waardoor de grondslag voor het project is verdwenen. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft onderzocht of in de regio behoefte bestaat aan de aan te leggen recreatievoorziening.
3.1. Aan het projectbesluit heeft het college het "projectbesluit Waterrijk Polderpark Oostpolder" van 24 mei 2011 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) ten grondslag gelegd.
In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat door de bouw van de nieuwe woonwijk Westergouwe de Oostpolder tussen de woonbebouwing van Gouda in komt te liggen. Door deze ontwikkeling is het wenselijk de waarde van de polder als recreatief groengebied nabij de stad te versterken. Het gebied gaat dan een meer recreatieve functie vervullen in plaats van uitsluitend een agrarische functie. Verder is aangegeven dat de fysieke toegankelijkheid van de polder wordt vergroot, waardoor de bestaande landschapskwaliteiten beter bereikbaar zijn voor recreanten uit de omgeving. Het college heeft in aanvulling op het vorenstaande aangegeven dat het waterrijk polderpark niet alleen is bedoeld als recreatieve voorziening voor toekomstige bewoners van Westergouwe, maar ook voor de huidige bewoners van Gouda en van de buurgemeenten. Het waterrijk polderpark heeft aldus een bredere functie dan als recreatievoorziening voor de woonwijk Westergouwe. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat geen behoefte bestaat aan de aanleg van de in geding zijnde recreatievoorziening en dat het college het nut en de noodzaak van dit project onvoldoende heeft toegelicht.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aanleggen van een nieuw fiets-, voet- en ruiterpad langs de Ringvaart aan de zijde van de Oostpolder onwenselijk is. Volgens [appellant] is deze locatie ongeschikt, nu het aanleggen van de paden een negatief effect heeft op de stabiliteit van de waterkerende oevers.
4.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college bewust heeft gekozen voor de locatie van het pad langs de Ringvaart, om de recreanten de polder te laten beleven, dat de ligging van het pad is geaccordeerd door het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het hoogheemraadschap) en dat het hoogheemraadschap geen gevaar ziet voor de stabiliteit van de oever. De rechtbank heeft aldus terecht en op juiste gronden geoordeeld dat niet is gebleken van redenen op grond waarvan het college niet voor de huidige locatie voor het fiets-, voet- en ruiterpad heeft mogen kiezen.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat door realisering van het project het karakter en de uitstraling van het gebied ernstig zullen worden aangetast. Daartoe voert [appellant] aan dat het project weliswaar niet voorziet in een horecagelegenheid, maar dat direct naast het plangebied reeds een horecavoorziening aanwezig is. Voorts betoogt [appellant] dat voorzieningen zullen worden gerealiseerd die niet gerelateerd zijn aan de agrarische voorziening, zoals klimelementen en een vlonderpad. Volgens [appellant] zal het recreatiepark veel bezoekers trekken, hetgeen overlast tot gevolg heeft.
5.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een onevenredige aantasting van het rustige agrarische karakter van de Oostpolder dan wel het woongenot van [appellant] niet aan de orde is.
In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat het karakter van de Oostpolder zoveel mogelijk in stand wordt gehouden. De kernkwaliteiten van het waterrijk polderpark bestaan uit kleinschalige recreatieve voorzieningen voor extensieve recreatie, rust en openheid van het landschap met het bijzondere slotenpatroon, beleving van het agrarische karakter en natuurbeleving, goede toegankelijkheid en aansluiting op regionale paden. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat in het projectgebied geen horecagelegenheid is voorzien. Het college heeft in dit verband toegelicht dat voor de gronden waar de sportvereniging Donk is gevestigd, welke gronden zijn gelegen naast het projectgebied, een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is. In dit bestemmingsplan zal de kantine van de sportvereniging worden bestemd ten behoeve van de sportvelden. De kantine mag niet worden gebruikt ten behoeve van het waterrijk polderpark. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de in het project opgenomen klimelementen en het vlonderpad passen binnen de beoogde functie van extensieve recreatie. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de klimelementen en het vlonderpad het karakter en de uitstraling van het gebied ernstig zullen aantasten.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het projectbesluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen, nu de bodem van het plangebied verontreinigd is. In dit verband voert [appellant] aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de stort van industriële reststoffen die in de winterperiode van 2008-2009 heeft plaatsgevonden in peilvak 10, waar momenteel de sportvereniging Donk is gelegen. [appellant] voert aan dat de rechtbank en het college niet hebben onderkend dat in de genoemde periode uitloging van industriële reststoffen heeft plaatsgevonden, omdat pas weken daarna stabilisatie van het restafval door het toevoegen van Megatrax heeft plaatsgevonden. Volgens [appellant] heeft in die periode een vergiftiging van grond en water plaatsgevonden, met sterfte van vissen, amfibieën en zuiglammeren tot gevolg.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de desbetreffende gronden, waar thans sportvereniging Donk is gevestigd, zijn gelegen buiten het projectgebied. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing zijn onderzoeken uitgevoerd naar de bodemkwaliteit, waarbij ook deze locatie is betrokken. In het door onderzoeksbureau Tauw B.V uitgevoerde historisch bodemonderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 31 augustus 2010, wordt ten aanzien van deze locatie geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn in de huidige functie of in de toekomstige bestemming "recreatie", indien de bodem niet geroerd of verplaatst wordt. Ter zitting heeft het college toegelicht dat voor de realisering van het in geding zijnde project graafwerkzaamheden in de desbetreffende gronden niet nodig zijn. Na voormeld onderzoek heeft Tauw B.V. aanvullend bodemonderzoek gedaan. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van 18 januari 2011. Hierin wordt de conclusie getrokken dat de slootdemping in de noordelijke deellocatie is gesaneerd. Op de zuidelijke deellocatie zijn in het grondwater zowel ter hoogte van de bestaande als de nieuwe peilbuizen geen waarden boven de terugsaneerwaarde aangetoond.
Het betoog van [appellant] dat in de periode 2008/2009 uitloging van verontreinigde stoffen naar het projectgebied heeft plaatsgevonden, doet, wat daar van zij, niet af aan de conclusies die zijn getrokken in de nadien door Tauw B.V. uitgevoerde bodemonderzoeken. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de bodemkwaliteit aan de veiligheid in het projectgebied en daarmee aan de uitvoerbaarheid van het projectbesluit in de weg staat.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project nadelige gevolgen heeft voor het waterpeil op zijn perceel en dat hij hierdoor schade zal lijden. Volgens [appellant] hebben de voorziene waterpeilen tot gevolg dat op zijn perceel ontwatering optreedt, waardoor onder meer bodeminklinking en veenoxidatie kunnen optreden. Volgens [appellant] ziet het college ten onrechte af van het indienen van een verzoek om verlaging van het waterpeil bij het hoogheemraadschap. Dat het college niet bevoegd is tot het nemen van besluiten omtrent het waterpeil neemt volgens [appellant] niet weg dat het college verplicht was om met de verandering van het waterpeil rekening te houden bij het nemen van het projectbesluit.
7.1. Ter zitting heeft het college aangegeven dat het te realiseren project niet tot gevolg zal hebben dat het waterpeil zal worden verlaagd. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat ontwatering zal optreden. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het college geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor het waterpeil. In de ruimtelijke onderbouwing is op die gevolgen ingegaan. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt voorts dat het hoogheemraadschap is betrokken bij de voorbereiding van het projectbesluit.
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat als gevolg van het projectbesluit niet kan worden gewaarborgd dat de polder goed wordt onderhouden. Volgens [appellant] zullen alleen bij een volledige agrarische bestemming de gronden in de polder optimaal worden onderhouden door de agrariërs. [appellant] betoogt voorts dat het college van de polder een recreatieve voorziening maakt, teneinde de gronden in onderhoud bij het Recreatieschap kunnen geven.
8.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het opstellen van een onderhoudsplan niet is vereist voor het nemen van een projectbesluit. Voor het oordeel dat het college uitsluitend beoogt de desbetreffende gronden in onderhoud te geven bij het Natuur- en recreatieschap Reeuwijkse Plassen bestaat geen grond. In de ruimtelijke onderbouwing is gemotiveerd weergegeven waarom het college het realiseren van het waterrijk polderpark in de Oostpolder wenselijk acht.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012