ECLI:NL:RVS:2012:BY0347

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201109865/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van de geldigheid van een kentekenbewijs en de rol van de RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de RDW tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin het verzoek van [wederpartij] tot herleving van de geldigheid van een kentekenbewijs werd behandeld. De RDW had op 3 augustus 2010 het verzoek van [wederpartij] om de geldigheid van het kentekenbewijs van een voertuig af te geven, afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, omdat de RDW niet had aangetoond dat het kentekenbewijs ooit ongeldig was verklaard. De RDW stelde dat het kentekenbewijs van rechtswege ongeldig was geworden op basis van de Wegenwet en het Reglement Kentekenregistratie, omdat er geen kentekenbewijs deel III was aangevraagd en uitgereikt voor het voertuig in kwestie. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek van [wederpartij] om het kentekenbewijs opnieuw te registreren geen aanvraag was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de RDW het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2012 werd de zaak verder behandeld. De RDW betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het kentekenbewijs ongeldig was geworden en dat het herleven van de geldigheid zonder keuring van het voertuig niet mogelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank inderdaad niet had onderkend dat het kentekenbewijs van rechtswege ongeldig was geworden. De RDW had het verzoek van [wederpartij] terecht opgevat als een verzoek tot herleving van de geldigheid van het kentekenbewijs. De rechtbank had de rechtsgevolgen van het besluit van de RDW niet in stand kunnen laten, omdat de voertuig- en tenaamstellinggegevens niet meer in het kentekenregister aanwezig waren. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de RDW alsnog gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. De RDW werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij].

Uitspraak

201109865/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juli 2011 in zaak nr. 10/1196 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft de RDW het verzoek van [wederpartij] tot herleving van de geldigheid van het kentekenbewijs van het voertuig met kenteken [..-..-..], afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2010 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het tegen het besluit van 3 augustus 2010 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2012, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wegenwet, zoals deze luidde in 1991, wordt een kentekenbewijs niet afgegeven dan aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen, die zijn ingeschreven in het daartoe bij de wet aangewezen register of waarvan de onderneming is ingeschreven in het handelsregister.
Ingevolge artikel 20, aanhef en onder f, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld omtrent het aanleggen, inrichten en beheren van registers betreffende opgegeven kentekens en afgegeven rijbewijzen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Reglement Kentekenregistratie, zoals dat luidde in 1991, wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder kopie: een kopie van deel III van een kentekenbewijs.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, bestaat een kentekenbewijs, behoudens het bepaalde in artikel 4, derde, vierde en vijfde lid, uit een deel I, een deel II en een deel III.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, is het deel III van een kentekenbewijs geldig vanaf 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het op dat deel vermelde jaar tot en met 31 januari van het jaar dat volgt op het op dat deel vermelde jaar.
Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, is een kentekenbewijs geldig gedurende de geldigheidsduur van het deel III.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, bestaat er een register van opgegeven kentekens, beheerd door de RDW.
Ingevolge het tweede lid bevat het register:
a. de naam, de beginletters van de voornamen, de geboortedatum en het adres van degene, aan wie het kenteken is opgegeven;
b. de datum waarop het kenteken is opgegeven en, indien van toepassing, de datum waarop het kentekenbewijs is gevorderd dan wel geheel of voor het rijden over een weg ongeldig is verklaard;
c. gegevens omtrent het motorrijtuig, waarvoor het kenteken is opgegeven.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidde op 3 november 2010, dient aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de RDW een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
Ingevolge het tweede lid dient ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de RDW een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, dient het kentekenbewijs zijn geldigheid niet te hebben verloren.
Ingevolge het vijfde lid dienen motorrijtuigen en aanhangwagens overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.
Ingevolge het achtste lid worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste en het tweede lid.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, is er een kentekenregister. Dit register is een basisregistratie.
Ingevolge het tweede lid is de RDW de beheerder van het kentekenregister en verantwoordelijke als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Ingevolge het derde lid verwerkt de RDW in het kentekenregister gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven en de tenaamstelling van die kentekens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.
Ingevolge het zesde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels vastgesteld omtrent de inrichting en het beheer van het kentekenregister.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Kentekenreglement, zoals dat luidde op 3 november 2010, bevat het kentekenregister uitsluitend de volgende categorieën gegevens:
a. de naam, de voornaam of, in geval van meer voornamen, de eerste voornaam en de beginletters van de overige voornamen, de adellijke titel of het predicaat, de geboortedatum, de geboorteplaats, het geboorteland, het geslacht en het adres van degene aan wie het kenteken is dan wel was opgegeven;
(…)
g. gegevens omtrent de afgifte, de invordering alsmede de ongeldigverklaring van het kentekenbewijs;
(…).
Ingevolge artikel 25, eerste lid, stelt de eigenaar of houder van een voertuig waarvoor de eerste afgifte van een tweedelig kentekenbewijs wordt gevraagd, het voertuig voor een onderzoek ter beschikking bij de RDW en vraagt hij bij deze dienst onder overlegging van een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs, een kentekenbewijs aan.
Ingevolge het derde lid geeft de RDW aan degene die aan de verplichtingen in het eerste of tweede lid heeft voldaan, een kentekenbewijs, respectievelijk een deel I B af.
Ingevolge het zevende lid zijn het eerste en het derde tot en met zesde lid van artikel 25 van overeenkomstige toepassing indien een tweedelig kentekenbewijs wordt aangevraagd voor een voertuig waarvoor door de RDW reeds eerder een tweedelig of driedelig kentekenbewijs is afgegeven en blijkens het kentekenregister:
a. dat voertuig voorgoed buiten gebruik is gesteld,
b. dat voertuig voorgoed buiten Nederland is gebracht,
c. dat voertuig definitief is bestemd voor gebruik buiten de weg, of
d. voor dat voertuig nadien een kentekenbewijs met een bijzonder kenteken is afgegeven.
2. [wederpartij] heeft de RDW verzocht om de registratie van het kentekenbewijs behorend bij het voertuig met kenteken [..-..-..] te heractiveren.
De RDW heeft dat verzoek opgevat als een verzoek om de geldigheid van dat kentekenbewijs te doen herleven zonder daarvoor het voertuig te laten keuren en dat verzoek bij besluit van 3 augustus 2010 afgewezen omdat in 1991 de kentekenregistratie van het voertuig met het kenteken [..-..-..] is geschoond en de voertuig- en tenaamstellinggegevens van het voertuig met dat kenteken uit het kentekenregister zijn verwijderd. Dat voertuig moet worden gekeurd teneinde de identiteit ervan opnieuw vast te stellen en de ontbrekende voertuig- en tenaamstellinggegevens op te nemen.
In het in beroep bestreden besluit heeft de RDW voornoemd besluit gehandhaafd onder verbetering van de motivering. Volgens de RDW is het niet voldoen van de motorrijtuigenbelasting in 1991 en het drie jaar niet aanvragen van een kentekenbewijs deel III aanleiding geweest om het kentekenbewijs ongeldig te verklaren omdat het voertuig ogenschijnlijk voorgoed buiten gebruik is gesteld.
3. De rechtbank heeft het in beroep bestreden besluit vernietigd, omdat de RDW niet aannemelijk heeft gemaakt dat in 1991 een schriftelijk besluit tot ongeldigverklaring van voornoemd kentekenbewijs is genomen. Het is daarom nooit ongeldig geworden en het weer geldig verklaren ervan is dan ook onmogelijk, aldus de rechtbank. Het verzoek van [wederpartij], om het kentekenbewijs wederom in het actieve register te registeren, betreft dan ook een verzoek om een feitelijke handeling. Aldus is dat verzoek geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat een reactie daarop geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van die wet. De RDW had het door [wederpartij] gemaakte bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4. De RDW betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat het kentekenbewijs van rechtswege ongeldig was geworden op grond van artikel 6 van het Reglement Kentekenregistratie. Voor het voertuig met kenteken [..-..-..] is voor 1991 geen kentekenbewijs deel III aangevraagd en uitgereikt, waardoor het kentekenbewijs ongeldig is geworden. Dit heeft in 1991 geleid tot opschoning van het kentekenregister, waarna de desbetreffende kentekenregistratie naar een archiefbestand is verplaatst waarin de registratie van ongeldig verklaarde kentekenbewijzen wordt bewaard. Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Kentekenreglement zijn na verloop van tijd de naam-, adres- en woonplaatsgegevens verwijderd. De geldigheid van voornoemd kenteken kan dan ook niet zonder meer herleven, aldus de RDW. De rechtbank heeft volgens de RDW voorts ten onrechte overwogen dat [wederpartij] heeft verzocht de registratie van het kentekenbewijs behorend bij het voertuig met kenteken [..-..-..] wederom in het actieve register op te nemen en ten onrechte geoordeeld dat dit verzoek geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zodat de reactie daarop geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van die wet. De rechtbank had slechts dienen te onderzoeken of het kentekenbewijs ongeldig is verklaard of geworden en of de tenaamstelling van het kenteken is vervallen. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat een kentekenbewijs niet geldig kan zijn indien daarvan geen gegevens in het kentekenregister voorkomen. Dit is strijdig met het systeem van de kentekenregistratie en artikel 36, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, aldus de RDW. Doorhaling van de registratie leidt volgens haar tot ongeldigheid van het kentekenbewijs. De RDW verwijst ter ondersteuning van haar betoog naar Richtlijn EG 1999/37 van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB L 138/57).
4.1. De RDW betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een kentekenbewijs krachtens artikel 6 van het Reglement Kentekenregistratie van rechtswege zijn geldigheid kon verliezen. [wederpartij] heeft in beroep bij de rechtbank een kopie deel III overgelegd, maar geen kentekenbewijs deel III van het kenteken [..-..-..] dat geldig was in 1991. Het kentekenbewijs was destijds daarom, gelet op artikel 6, tweede lid, van het Reglement Kentekenregistratie, gelezen in verbinding met het eerste lid, ongeldig.
Gelet op het voorgaande heeft de RDW het verzoek van [wederpartij] terecht opgevat als een verzoek tot herleving van de geldigheid van het kentekenbewijs behorend bij voornoemd kenteken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.2. De RDW heeft gesteld dat zij de voertuig- en tenaamstellinggegevens van het kenteken [..-..-..] uit het kentekenregister heeft verwijderd. [wederpartij] heeft dit weersproken door te stellen dat die gegevens zich in een ander register bevinden, maar heeft dit tegenover de stelling van de RDW dat zo’n register niet bestaat, niet aannemelijk gemaakt.
Nu de voertuig- en tenaamstellinggegevens van voornoemd kenteken niet meer in het kentekenregister aanwezig zijn, heeft de RDW zich terecht op het standpunt gesteld dat het herleven van de geldigheid van het kentekenbewijs zonder dat daarvoor het voertuig wordt gekeurd teneinde de identiteit ervan vast te stellen niet mogelijk is. De rechtbank heeft dit evemin onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom en vanwege hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, voor vernietiging in aanmerking.
4.3. In het in beroep bestreden besluit heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat het kentekenbewijs behorend bij het kenteken [..-..-..] ongeldig is verklaard omdat het voertuig ogenschijnlijk voorgoed buiten gebruik is gesteld. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, is die motivering onjuist. Het in beroep bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Nu evenwel de voertuig- en tenaamstellinggegevens van voornoemd kenteken niet meer in het kentekenregister aanwezig zijn en de geldigheid van het kentekenbewijs niet kan herleven zonder dat daarvoor het voertuig wordt gekeurd teneinde de identiteit ervan vast te stellen, bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de RDW van 3 november 2010 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
6. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juli 2011 in zaak nr. 10/1196;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 3 november 2010, kenmerk Dos 2010/12387/bob;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 58,32 (zegge: achtenvijftig euro en tweeëndertig cent);
VII. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [wederpartij] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012
622.