ECLI:NL:RVS:2012:BX9725

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203477/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen kapvergunning voor bomen in Laren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een kapvergunning die op 13 augustus 2010 door het college van burgemeester en wethouders van Laren is verleend aan [appellante sub 2] voor de kap van 17 bomen op een perceel in Laren. [appellant sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, wat heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 22 februari 2012, waarin het beroep van [appellant sub 1] gegrond werd verklaard en het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens op 15 mei 2012 het bezwaar van [appellant sub 1] opnieuw ongegrond verklaard, maar de voorschriften van de vergunning aangepast. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 september 2012 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat [appellante sub 2] niet was uitgenodigd voor de zitting van de rechtbank, wat door de Afdeling als een gebrek werd aangemerkt. Desondanks heeft [appellante sub 2] haar standpunt in hoger beroep kunnen toelichten. De Afdeling heeft overwogen dat [appellant sub 1] als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij zicht had op de gekapte bomen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de locatie van de te herplanten bomen onvoldoende was omschreven, wat door de Afdeling werd bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende ruimte had om de herplantplicht op te leggen, maar dat de wijze van uitvoering relevant is voor de leefbaarheid. Uiteindelijk heeft de Afdeling de hoger beroepen ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de beroepen tegen het besluit van 15 mei 2012 ook ongegrond werden verklaard. [appellante sub 2] moet binnen een jaar na de uitspraak voldoen aan de herplantplicht zoals nader omschreven in het besluit van 15 mei 2012.

Uitspraak

201203477/1/A2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Laren,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2012 in zaak nr. 11/2071 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Laren.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2010 (hierna ook: de kapvergunning) heeft het college aan [appellante sub 2] een vergunning, onder voorschriften, verleend voor de kap van 17 bomen op het perceel [locatie] in Laren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 maart 2011, meegedeeld bij brief van 8 maart 2011, heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 maart 2011 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college het bezwaar van [appellant sub 1] opnieuw ongegrond verklaard, maar zijn de voorschriften, behorend bij de vergunning, aangepast.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben tegen het besluit van 15 mei 2012 gronden aangevoerd en op elkaars stukken gereageerd.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door L.J. de Leeuw en mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. P.J. van den Hurk, werkzaam bij de BEL Combinatie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Laren (hierna: de APV), zoals die luidde ten tijde van belang, is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.5, eerste lid, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
2. Het college heeft aan de kapvergunning onder meer het voorschrift verbonden dat [appellante sub 2] pas gebruik ervan mag maken op het moment dat deze onherroepelijk is geworden. Voorts is aan [appellante sub 2] een herplantplicht opgelegd voor 30 beuken, die binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning moeten zijn geplant op het perceel.
De rechtbank heeft het besluit van 1 maart 2011 vernietigd, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de leefbaarheid voldoende wordt gewaarborgd door middel van de opgelegde herplantplicht, nu de locatie van de te herplanten bomen niet nader was omschreven.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en die locatie nader omschreven. Daarbij heeft het tevens, omdat [appellante sub 2] in strijd met de vergunningvoorschriften de bomen hangende de beroepsprocedure al had gekapt, het voorschrift over het gebruik maken van de vergunning laten vervallen.
3. Het betoog van [appellante sub 2] dat zij als vergunninghoudster ten onrechte niet is uitgenodigd voor de zitting van de rechtbank, slaagt. Uit een brief van 14 juli 2011 van de rechtbank aan [appellante sub 2] blijkt dat de rechtbank haar, overeenkomstig artikel 8:26, eerste lid, van de Awb, ambtshalve in de gelegenheid heeft gesteld als partij aan het geding deel te nemen en haar in verband daarmee een kopie van alle stukken heeft toegezonden. Uit die brief blijkt niet dat de voortgezette deelname als partij aan het geding afhankelijk was gesteld van een reactie. Hoewel [appellante sub 2] niet heeft gereageerd, heeft de rechtbank haar nadien wel nieuwe stukken toegezonden. [appellante sub 2] had vervolgens ook een uitnodiging voor de zitting dienen te ontvangen teneinde daar haar standpunt desgewenst uiteen te kunnen zetten.
In aanmerking genomen dat [appellante sub 2] ter zitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven een voorkeur te hebben voor een inhoudelijke behandeling en niet te vragen om een vernietiging van de aangevallen uitspraak vanwege bedoeld gebrek, en nu zij in hoger beroep ten volle haar standpunt naar voren heeft kunnen brengen, zal de Afdeling zich hierna beperken tot hetgeen partijen inhoudelijk verdeeld houdt.
4. [appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college [appellant sub 1] ten onrechte als belanghebbende bij de kapvergunning heeft aangemerkt, nu de afstand tussen haar woning en de voorgevel van het te bouwen appartementencomplex circa 130 meter bedraagt en zij geen zicht had op de bomen die voor het bouwplan moesten wijken.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2009 in zaak nr.
200809439/1/H2) is belanghebbende bij een besluit over een kapvergunning in de regel degene die op geringe afstand van de te kappen bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
Ter zitting in hoger beroep is door [appellant sub 1] gesteld en door [appellante sub 2], desgevraagd, niet bestreden dat zij één van de gekapte bomen, die enigszins apart van de andere stond en een zekere mate van beeldbepalendheid bezat, goed kon zien. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat zij zicht had op de kruinen van de overige voor het bouwplan gekapte bomen. [appellant sub 1] is daarom als belanghebbende bij de kapvergunning aan te merken.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellante sub 2] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de locatie van de te herplanten bomen onvoldoende was omschreven. Aangezien in de vergunning reeds was opgenomen dat de bomen op het perceel moeten worden geplant en dit alleen maar in de om het te bouwen appartementencomplex liggende tuin kan, was de locatie daarmee voldoende bepaald en was de leefbaarheid gewaarborgd. Bovendien heeft het college ter zake een ruime beleidsvrijheid, aldus [appellante sub 2].
5.1. Het college heeft zich bij het besluit van 1 maart 2011 op het standpunt gesteld dat het verlenen van de kapvergunning de leefbaarheid niet aantast, omdat het aan de vergunning tevens het voorschrift heeft verbonden dat 30 beuken moeten worden herplant. Nu uit het voorschrift volgt dat de herplant op het perceel moet geschieden, maar niet waar op het perceel, kan het uitzicht van [appellant sub 1], mede gelet op de grootte van het perceel, verslechteren. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de wijze waarop aan de herplantplicht uitvoering wordt gegeven relevant is en dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de leefbaarheid door de enkele herplantplicht voldoende wordt gewaarborgd. De stelling van [appellante sub 2] dat de locatie van de te herplanten bomen ook was af te leiden uit het door haar ingediende tuinplan, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat dat tuinplan geen deel uitmaakt van de kapvergunning.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is uitsluitend gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de termijn waarbinnen de te herplanten bomen moeten zijn geplant niet onredelijk is. Daartoe voert zij aan dat de aan de kapvergunning verbonden voorschriften, in onderlinge samenhang bezien, als uitgangspunt hadden dat de impact die de kap heeft op de omgeving uiterlijk één jaar na de kap zal zijn gecompenseerd, omdat er pas na het onherroepelijk worden van de vergunning gekapt mocht worden en de herplant binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning moet zijn uitgevoerd. Nu er voortijdig, namelijk reeds tijdens de beroepsfase, is gekapt, moet zij veel langer dan één jaar tegen een lege bouwvlakte aankijken, waardoor de leefbaarheid in het geding komt. De rechtbank heeft dit miskend door voorbij te gaan aan de omstandigheid dat voortijdig is gekapt, aldus [appellant sub 1].
6.1. Ter toets staat de uitspraak van de rechtbank over het besluit van het college van 1 maart 2011. Die toets is een beoordeling naar de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit. Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank bij haar oordeel rekening had moeten houden met de kap die heeft plaatsgevonden na 1 maart 2011 kan daarom niet slagen. De rechtbank heeft voorts op goede gronden geoordeeld dat de door het college opgelegde termijn van één jaar niet onredelijk is, nu het college heeft verklaard dat deze termijn gebruikelijk is en nu het ter zake een ruime mate van beoordelingsvrijheid heeft.
Het betoog faalt.
7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak en na overleg met alle partijen, de locatie van de te herplanten bomen nader gespecificeerd. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van zowel [appellante sub 2] als [appellant sub 1] is tegemoetgekomen, worden hun hoger beroepen, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht mede beroepen tegen dit besluit in te houden.
9. [appellant sub 1] betoogt dat het college bij het nemen van het besluit van 15 mei 2012 ten onrechte geen volledige heroverweging in de zin van artikel 7:11 van de Awb heeft uitgevoerd. In dat kader voert zij aan dat het college bij het nemen van het besluit ten onrechte niet heeft beoordeeld of de uitvoeringstermijn van de herplant aanpassing behoefde, nu de bomen in strijd met de vergunning voortijdig zijn gekapt.
9.1. Artikel 4.3.5, eerste lid, van de APV laat het college een ruime mate van beslissingsruimte bij het al dan niet opleggen van een herplantplicht en het daaraan verbinden van een termijn. De voortijdige kap van de bomen heeft niet tot gevolg dat de reeds voor de kap opgelegde herplanttermijn van één jaar na het onherroepelijk worden van de kapvergunning onredelijk is. Het stond het college daarom vrij dit voorschrift niet aan te passen.
Het betoog faalt.
10. Het betoog van [appellante sub 2] dat het besluit van 15 mei 2012 niet nodig is omdat de locatie van de te herplanten bomen reeds voldoende duidelijk was, kan vanwege het hiervoor in 5.1 overwogene niet slagen.
11. De beroepen tegen het besluit van 15 mei 2012 zijn ongegrond. Dit betekent dat [appellante sub 2] binnen één jaar na deze uitspraak aan de herplantplicht moet voldoen, zoals nader omschreven bij het besluit van 15 mei 2012.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de besloten vennootschap L.J. [appellante sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Laren van 15 mei 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
18-752.