ECLI:NL:RVS:2012:BX9717

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100294/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een revisievergunning voor de productie en opslag van textiel door Artex B.V. en de beoordeling van geur- en rookhinder

In deze zaak gaat het om de toewijzing van een revisievergunning door het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek aan Artex B.V. voor de productie en opslag van velours- en vlakgeweven gordijnstoffen. De vergunning werd verleend op 25 november 2010, maar werd aangevochten door appellanten die zich zorgen maakten over geur- en rookhinder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 september 2012 behandeld, waarbij zowel de appellanten als de gemeente en Artex zelf aanwezig waren.

De appellanten voerden aan dat de vergunning geweigerd had moeten worden vanwege de geur- en rookhinder die zij ondervonden. Ze stelden dat het college ten onrechte bestaande rechten ontleende aan een eerder verleende vergunning en dat er geen rekening was gehouden met de beste beschikbare technieken. De Afdeling oordeelde echter dat het college de situatie van een toegenomen coatingproductie als een nieuwe situatie had beschouwd en dat de geurbelasting op basis van een emissieonderzoek acceptabel was. De conclusie van het onderzoek was dat de geurbelasting niet boven de grenswaarden van de Nederlandse emissierichtlijn Lucht uitkwam.

Daarnaast werd er gekeken naar de hoogte van de schoorsteen en de toepassing van een warmtewisselaar in de luchtzuiveringsinstallatie. De Afdeling concludeerde dat de schoorsteen niet als een belemmering voor de vergunning kon worden gezien, omdat de geurbelasting onder het acceptabel hinderniveau lag. De beroepsgrond van de appellanten faalde, en de Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid geen aanleiding had om de vergunning te weigeren.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd de vergunning voor Artex B.V. bevestigd. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van het college bij het verlenen van vergunningen en de noodzaak om de milieu-impact van de activiteiten zorgvuldig te evalueren.

Uitspraak

201100294/1/A4.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Laarbeek,
en
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Artex B.V. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor de productie en opslag van velours- en vlakgeweven gordijnstoffen en alternatieve raambekledingsstoffen op het adres Bosscheweg 79 te Aarle-Rixtel.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Artex heeft een schriftelijke reactie gegeven.
[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2012, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.H.M. Verjans en A.E.A. van den Heijkant BA, en het college, vertegenwoordigd door J.M.T.M. Sprengers en mr. G.M. van den Boom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Artex, vertegenwoordigd door M.J. Bosch, P.H.M. Oosterlaak, G.E. Sturkenboom en ir. J.C.W. Nieuwland, bijgestaan door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht Wabo
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Vergunning
2. De aanvraag betreft een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer in verband met een verandering van de inrichting die is bestemd voor de productie en opslag van velours- en vlakgeweven gordijnstoffen en alternatieve raambekledingsstoffen. De activiteiten bestaan uit het weven, voorbehandelen, verven en bedrukken, drogen, impregneren, coaten en fixeren van textiel waarvoor al eerder bij besluit van 12 juni 2002 een revisievergunning is verleend. Verder is op 31 oktober 2002 een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer geaccepteerd door het college.
Ten opzichte van de geldende vergunning verandert de omvang van de productie niet, maar de aard daarvan wel. Het productenpalet verschuift meer richting verduisteringsstof, het zogenoemde black-out. Deze verschuiving gaat gepaard met een toename van het chemicaliëngebruik in de inrichting. Ten behoeve hiervan is de oude luchtzuiveringsinstallatie vervangen door een nieuwe. Daarop zijn de drie in de inrichting aanwezige spanramen aangesloten.
Algemeen toetsingskader
3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Geur- en rookhinder, beste beschikbare technieken
4. [appellanten] betogen dat het college de vergunning had moeten weigeren vanwege de door hen ondervonden geur- en rookhinder. Hiertoe verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2005 in zaak nr.
200505757/2waarin is overwogen dat, gelet op de op 12 juni 2002 verleende revisievergunning, door Artex buiten de inrichting geen hinder mag worden veroorzaakt. Volgens [appellanten] heeft het college ten onrechte bestaande rechten ontleend aan de in de inrichting aanwezige luchtzuiveringsinstallatie die zonder vergunning is gerealiseerd. Voorts voeren zij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de beste beschikbare technieken. In dit verband stellen zij dat de luchtzuiveringsinstallatie moet worden voorzien van een warmtewisselaar. Tevens is volgens hen de in de inrichting aanwezige zestien meter hoge schoorsteen te laag, en daarmee niet een in aanmerking komende beste beschikbare techniek. De huidige hoogte van de schoorsteen heeft vanwege gebouwinvloed neerwaartse effecten van rook tot gevolg, aldus [appellanten].
4.1. Anders dan [appellanten] stellen, is het college in het bestreden besluit niet uitgegaan van bestaande rechten op basis van de op 12 juni 2002 verleende revisievergunning. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college de situatie van een toegenomen coatingproductie, die tot meer emissies naar de lucht leidt, tezamen met de in de aanvraag vermelde luchtzuiveringsinstallatie als een nieuwe situatie heeft beschouwd. Daarbij is de te verwachten geurbelasting beoordeeld. Uit het bij de aanvraag behorende emissieonderzoek Artex van PRA OdourNet B.V. van juni 2009 blijkt dat de geurbelasting op de omgeving is berekend met behulp van een verspreidingsmodel dat is gebaseerd op het Nieuw Nationaal Model. De relatie tussen grensconcentratie en de hinderlijkheid van de geëmitteerde geuren is onderzocht door middel van hedonische metingen. Aan de hand van deze gegevens is een bedrijfsspecifiek toetsingskader voor de geurimmissie ter plaatse van omliggende bebouwing afgeleid. Uitgaande van een worst case scenario, waarbij alle drie de spanramen in gebruik zijn, met op twee daarvan een hoge geurbelasting, worden de grenswaarden van de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (hierna: NeR) niet overschreden. De richtwaarde van 1,3 OUe/m3 als 98-percentiel op de dichtstbijzijnde woningen, waaronder die van [appellanten], wordt niet overschreden. PRA concludeert dan ook dat de geuremissie kan worden beschouwd als het acceptabel hinderniveau volgens de NeR. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze conclusie onjuist is. [appellant A] en [appellant B] hebben de door PRA verrichte berekeningen in beroep niet bestreden. In hetgeen zij hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de vergunning had moeten weigeren wegens onaanvaardbare geurhinder ter plaatse van de woningen van [appellant A] en [appellant B]. In dit verband wordt in aanmerking genomen dat de richtwaarde 1,3 OUe/m3 als 98-percentiel op de dichtstbijzijnde woningen ook als voorschrift 11.4.1 aan de vergunning is verbonden.
4.2. PRA heeft tevens onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor verdere verbetering van de geuremissie van Artex door het gebruik van andere best beschikbare technieken. Uit het onderzoek blijkt dat Artex een combinatie van een natte wasser en elektrostatisch filter toepast. Volgens de BREF Textielindustrie is dat één van de meest toegepaste manieren van emissiereductie in de textielindustrie. Gekeken is of andere maatregelen uit de BREF textielindustrie mogelijk zijn voor Artex. PRA concludeert dat de techniek van luchtwassing in combinatie met een elektrofilter voor Artex de enige reële techniek is om de geuremissie van de spanramen te reduceren. De leverancier van de bij Artex aanwezige luchtwasinstallatie heeft de techniek speciaal voor een producent van spanramen ontwikkeld. Alternatieven zijn ofwel veel duurder, ofwel niet toepasbaar zonder kostbare voorbehandeling vanwege de hoge afgastemperatuur, aldus PRA. Wat de stelling van [appellanten] betreft dat de luchtzuiveringsinstallatie had moeten worden voorzien van een warmtewisselaar, merkt het rapport op dat in de BREF textielindustrie is aangegeven dat een warmtewisselaar in de eerste plaats is bedoeld om warmte terug te winnen en dat een eventueel geurreducerend effect hooguit een voordelig bijverschijnsel is. Indien er geen goede mogelijkheden zijn om de teruggewonnen warmte te verwerken, is het toepassen van een warmtewisselaar niet interessant, aldus het rapport van PRA. Doorgaans worden warmtewisselaars ingezet bij nieuwbouw. Dit is bij Artex niet aan de orde. In de stukken is verder geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat de schoorsteen bij de inrichting niet kan worden beschouwd als een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek. Nu, zoals hiervoor overwogen, de geurbelasting onder het acceptabel hinderniveau ligt, heeft het college in redelijkheid een verhoging van de schoorsteen ter beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu niet noodzakelijk geacht. Daarbij is van belang dat met de neerwaartse effecten van de rookpluim rekening is gehouden in de door PRA gemaakte verspreidingsberekeningen en het niet mogelijk blijkt om rookontwikkeling in de vorm van gezuiverde afgassen verzadigd met waterdamp geheel te voorkomen.
De beroepsgrond faalt.
Bestemmingsplan
5. [appellanten] betogen dat de vergunning ten onrechte niet is geweigerd wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Aarle-Rixtel", omdat de schoorsteen één meter hoger is dan het bestemmingsplan toestaat.
5.1. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer kan in afwijking van het eerste lid de vergunning tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan, een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
5.2. Uit artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer volgt dat het bevoegd gezag bij strijd met het bestemmingsplan niet verplicht, maar bevoegd is de gevraagde milieuvergunning te weigeren. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de afwijking van het bestemmingsplan gering is, dat de schoorsteen een voorziening in het belang van het milieu is en het daarom aanleiding ziet de afwijking van het bestemmingsplan te legaliseren. Gelet hierop heeft het college in de strijdigheid met het bestemmingsplan in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de gevraagde vergunning met toepassing van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer te weigeren. Ter zitting is gebleken dat inmiddels bouwvergunning voor de schoorsteen is verleend.
De beroepsgrond faalt.
Slotoverwegingen
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
552.