201205606/2/R3.
Datum uitspraak: 5 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Reusel-De Mierden,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Reusel-De Mierden,
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hasselt II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en de raad, vertegenwoordigd door M. Verkooijen en G.J. Leeuw, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in ongeveer 45 nieuwe woningen en een gezondheidscentrum aan de zuidwestzijde van de kern van Lage Mierde.
3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat het plan in strijd is met artikel 3.5, eerste lid, onder a en b, van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening), omdat de plantoelichting geen verantwoording bevat over de gemaakte afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg en over hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot die gemaakte afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
3.1. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording over de wijze waarop:
a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;
b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt onder harde plancapaciteit voor woningbouw, als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt:
a. die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
b. die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
3.2. Op het vaststellingsbesluit is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Chw kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
3.3. In de plantoelichting ontbreekt een verantwoording over de wijze waarop afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijke overleg, worden nagekomen en de wijze waarop de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. In het verweerschrift is de raad ingegaan op de nieuwe woningbouwprognose, de gemaakte afspraken met de provincie en de harde plancapaciteit die nog bestaat, maar niet benut zal worden omdat een aantal projecten niet of in ieder geval niet op korte termijn gerealiseerd zal worden.
Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzitter alsnog voldaan aan bedoelde eisen in de Verordening. De verwachting bestaat dat dit gebrek in de bodemzaak gepasseerd zal worden met toepassing van artikel 1.5 van de Chw, zodat de voorzitter hierin geen aanleiding ziet voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat mag worden aangenomen dat indien deze schending niet zou hebben plaatsgevonden, de raad geen ander besluit zou hebben genomen en niet aannemelijk is dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] door de instandlating van het bestreden besluit ondanks dit gebrek benadeeld zijn, aangezien zij in beroep gelegenheid hebben op hetgeen in het verweerschrift is weergegeven te reageren. Ook is aannemelijk dat eventuele andere belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld.
4. Verder betwisten [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] dat er voldoende behoefte is aan de in het plan voorziene woningen. Zij wijzen in dat verband op onder andere de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (hierna: Structuurvisie), het "Regionaal woningbouwprogramma 2010-2020", inbreidingsmogelijkheden in Lage Mierde en op onverkoopbare bouwkavels in de omgeving van het plangebied.
4.1. Wat betreft de Structuurvisie overweegt de voorzitter dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is op het beleid in de Structuurvisie ingegaan. Zo ligt het plangebied in het gebied "stedelijke structuur", "kernen in het landelijk gebied" en is weergegeven welk beleid van toepassing is. In hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd kan niet worden geoordeeld dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de Structuurvisie.
In het Regionaal woningbouwprogramma is de woningbehoefte van Zuidoost-Brabant onderzocht. Voor Reusel-De Mierden mogen in de periode 2010-2020 maximaal 450 woningen gerealiseerd worden. Verder volgt uit het Regionaal woningbouwprogramma dat met name in de sociale sector te weinig woningen zijn gebouwd. Verder heeft de raad bij het verweerschrift een geactualiseerde woningbouwmatrix gevoegd, waarop alle locaties die voor woningbouw in aanmerking komen, waaronder ook inbreidingslocaties, staan aangegeven. Gelet op de totale plancapaciteit van de projecten op deze matrix en in samenhang bezien met het provinciale en regionale woningbouwprogramma heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er binnen de planperiode in de gemeente voldoende behoefte is aan het aantal in het plan voorziene woningen. Dat bepaalde kavels naar gesteld onverkoopbaar zijn, leidt voorshands niet tot een ander oordeel.
5. Verder voeren [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] aan dat ten onrechte geen passende beoordeling en dus ten onrechte geen milieueffectrapport is gemaakt, omdat er als gevolg van het verkeer een toename aan stikstofoxiden zal zijn en het nabijgelegen Natura 2000-gebied al een zeer hoge stikstofdepositie heeft.
5.1. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Natuurbeschermingswet 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.
Ingevolge het vierde lid maakt de passende beoordeling van deze plannen deel uit van de ter zake van die plannen voorgeschreven milieueffectrapportage.
5.2. In de nabijheid van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Kempenland-West. Uit zowel de "Quick scan flora en fauna, locatie De Hasselt, Lage Mierde" van 12 maart 2007, opgesteld door IJzerman en Van Spréw, als de "Notitie actualisatie Quick scan flora en fauna, locatie De Hasselt, Lage Mierde" van 10 augustus 2012, opgesteld door IJzerman advies, volgt dat het plan geen significant effect wat betreft emissie van licht, geluid of stoffen heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied en dat de habitattypen die gevoelig zijn voor onder andere stikstof niet voorkomen in de directe omgeving van het plangebied. Dat er in het gebied reeds een hoge stikstofdepositie is, zoals [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] met de grootschalige depositiekaart hebben willen aantonen, leidt niet tot een ander oordeel aangezien die kaart vrij globaal is en daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat de kritische depositiewaarde in Kempenland-West wordt overschreden. Gelet op het voorgaande kan het betoog dat een passende beoordeling en een milieueffectrapport had moeten worden gemaakt, niet worden gevolgd.
6. [verzoeker sub 1], die een woonperceel en een landbouwperceel heeft die direct grenzen aan de westzijde van het plangebied, vreest als gevolg van het plan een toename van de wateroverlast. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat de uitvoering van de maatregelen die de waterhuishoudkundige adviezen aanbevelen, onvoldoende in het plan is verzekerd.
6.1. Uit het op 5 juli 2011 gedateerde rapport "Beoordeling hydrologische situatie [locatie] te Lage Mierde (gemeente Reusel-De Mierden) in relatie tot bestemmingsplanprocedure "De Hasselt II"", dat in opdracht van de raad is opgesteld door Landslide milieu-adviesbureau, blijkt dat een combinatie van factoren leidt tot een verhoogde kans op wateroverlast (grond- en oppervlaktewater) bij [verzoeker sub 1]. Er wordt vervolgens een aantal aanbevelingen gedaan, waaronder het herstellen van de kavelsloot bij het landbouwperceel van [verzoeker sub 1] en het aanleggen van een drainagebuis onder deze sloot. Volgens de op 27 september 2011 in opdracht van de raad door bureau MWH opgestelde second opinion is aannemelijk dat de geconstateerde wateroverlast niet wordt veroorzaakt door hoge grondwaterstanden op hoger gelegen percelen, maar doordat het regenwater niet tijdig in de grond kan dringen en ook niet over het maaiveld kan afstromen naar watergangen. Geconcludeerd wordt dat de kans op toename van wateroverlast door ophogingen en verharding van gronden in de directe omgeving, waaronder het plangebied, verwaarloosbaar is. Het herstellen van de kavelsloten wordt echter essentieel geacht. Gelet op het voorgaande, heeft [verzoeker sub 1] met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat dit plan zal bijdragen aan de reeds bestaande wateroverlast.
Wat betreft de aanbevelingen die in voornoemde rapporten worden gedaan om de wateroverlast, die zich thans reeds voordoet, te voorkomen, overweegt de voorzitter dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 17 januari 2012 heeft besloten de adviezen in deze rapporten over te nemen en uit te voeren. In verband hiermee is het naar het oordeel van de voorzitter niet nodig dat de uitvoering van bedoelde waterhuishoudkundige maatregelen in het plan wordt geregeld.
7. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat op te korte afstand van de in het plan voorziene woningen op het bedrijventerrein Koningshoek bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, omdat de uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (uitgave 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) genoemde richtafstanden niet worden gehaald.
7.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
7.2. De beroepsgrond heeft geen betrekking op de eigen percelen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] die niet in het plangebied liggen, maar op de bedrijven op het bedrijventerrein Koningshoek dat grenst aan de oostelijke zijde van het plangebied. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2011 in zaak nr.
201006859/1/R2en hetgeen de Afdeling in overweging 2.4.3. van haar uitspraak van 19 januari 2011, in zaak nr.
201006426/1/R2heeft overwogen, is de voorzitter van oordeel dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zich niet op de desbetreffende richtafstanden uit de VNG-brochure kunnen beroepen. Voor [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] gaat het immers om het belang dat hun omgeving gevrijwaard blijft van bebouwing en de huidige bestemming behoudt. Wat er verder ook zij van die belangen in het licht van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, de door hen ingeroepen richtafstanden voor de nieuw op te richten bebouwing ten opzichte van in de omgeving van het plangebied gelegen bedrijven hebben niet de strekking die belangen te beschermen. Dat [verzoeker sub 2], zoals ter zitting gesteld, regelmatig het gezondheidscentrum zal gaan bezoeken, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande bestaat de verwachting dat hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] aanvoeren over de hinder vanwege bedoelde bedrijven voor de in het plangebied voorziene woningen in de bodemprocedure niet zal leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de voorzitter met toepassing van artikel 1.9 van de Chw af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
8. Ook in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] overigens hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2012