ECLI:NL:RVS:2012:BX9692

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200101/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2011, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 16 mei 2011 de huurtoeslag van [appellante] over 2009 vastgesteld op € 745,00 en daarnaast € 2.379,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. Het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst/Toeslagen op 8 juli 2011. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna [appellante] in hoger beroep ging.

De Raad van State overweegt dat de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de huurder en de medebewoners, zoals vastgelegd in de Wet op de huurtoeslag en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. [appellante] betoogt dat het inkomen van haar zoon niet in aanmerking genomen had mogen worden, omdat hij na 21 maart 2009 niet meer op haar adres woonde. De Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) mocht aannemen dat de zoon van [appellante] medebewoner was, aangezien hij tot 18 augustus 2009 op haar adres stond ingeschreven.

Daarnaast wordt in de uitspraak benadrukt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet kan afzien van terugvordering van het bedrag dat onterecht is uitgekeerd, omdat de wet dit niet toestaat. [appellante] kan in geval van financiële problemen een betalingsregeling aanvragen bij de Belastingdienst/Toeslagen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201200101/1/A2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2011 in zaak nr. 11/3571 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2009 vastgesteld op € 745,00 en € 2.379,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 8 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) zoals deze gold ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA).
Ingevolge artikel 9, tweede lid, kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt onder medebewoner verstaan de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA).
Ingevolge artikel 6, derde lid, kunnen bij regeling van de minister van Financiën in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, wordt, indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
De Uitvoeringsregeling Awir (hierna: de regeling) geeft ingevolge artikel 1 van de regeling uitvoering aan onder meer artikel 6 van de Awir. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder c, van de regeling wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA).
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.
Ingevolge het tweede lid draagt, indien een ingezetene zijn adres heeft gewijzigd, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Ingevolge het derde lid wordt als datum van adreswijziging de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 54 wordt, voor zover thans van belang, omtrent de beslissing dat een opgenomen gegeven onjuist is alsmede omtrent een onderzoek naar die onjuistheid een aantekening gemaakt bij dat gegeven.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het inkomen van haar [zoon] in aanmerking mag worden genomen bij het bepalen van de hoogte van haar huurtoeslag. Daartoe voert zij aan dat haar zoon na 21 maart 2009 geen medebewoner meer was omdat hij elders woonde en hij zich ook op dat andere adres heeft laten inschrijven in de GBA.
2.1. Uit het door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde uittreksel uit de GBA blijkt dat [zoon] van 26 januari 2009 tot en met 18 augustus 2009 op het adres van [appellante] stond ingeschreven.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 september 2012 in de zaak
201112868/1/A2overweegt de Afdeling dat de Belastingdienst van de inschrijving van [zoon] op het adres van [appellante] mag uitgaan zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening in de GBA dient [appellante] zich tot de het college van burgemeester en wethouders als beheerder van de basisadministratie te wenden. Niet is gebleken dat [appellante] zich tot de gemeente heeft gewend. Onder deze omstandigheden heeft de Belastingdienst uit de vermelding van [zoon] in de GBA op het woonadres van [appellante] mogen afleiden dat deze medebewoner was.
De omstandigheid dat een belanghebbende die het niet eens is met een besluit van het ene bestuursorgaan, in dit geval de Belastingdienst, zich tot een ander bestuursorgaan, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, moet wenden om tot een oplossing van zijn geschil te komen, is de consequentie van het werken met een basisadministratie, waarbij uitsluitend de beheerder van die administratie wijzigingen kan doorvoeren.
Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen wegens haar persoonlijke omstandigheden in redelijkheid had moeten afzien van terugvordering van het reeds betaalde bedrag. In artikel 26 van de Awir is dwingendrechtelijk bepaald dat indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming, zoals hier aan de orde, leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Kwijtschelding van het verschuldigde bedrag is derhalve niet mogelijk. Indien [appellante] in financiële problemen raakt door de terugvordering, kan zij zich wenden tot de Belastingdienst/Toeslagen om een betalingsregeling.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
362-705.