ECLI:NL:RVS:2012:BX9684

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201207357/1/A1 en 201207357/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor uitbreiding hotel-restaurant met parkeerterrein in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waterland. Het college had op 28 oktober 2010 een projectbesluit genomen en een bouwvergunning eerste fase verleend voor de uitbreiding van het hotel-restaurant 'De Posthoorn' met zes hotelkamers en de aanleg van een parkeerterrein. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant stelde dat de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit niet onafhankelijk was en dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de overlast die hij zou ondervinden van het parkeerterrein. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 september 2012. Tijdens de zitting is de appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college vertegenwoordigd was door ambtenaren. De voorzitter heeft overwogen dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing niet in twijfel kon worden getrokken en dat het college in redelijkheid het projectbesluit had kunnen nemen. De appellant's argumenten over verkeersbewegingen en geluidsoverlast werden verworpen. De Raad van State bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201207357/1/A1 en 201207357/2/A1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Waterland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2012 in zaken nrs. 11/179 en 11/232 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waterland.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college een projectbesluit genomen en aan [vergunninghouder] een bouwvergunning eerste fase verleend voor de uitbreiding van het bestaande hotel-restaurant "De Posthoorn" op het perceel Noordeinde 41-43 met zes hotelkamers in de voormalige Botterzaal en de realisatie van een parkeerterrein achter het perceel Noordeinde 53 te Monnickendam.
Bij uitspraak van 20 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief hoger beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Bultman, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. F.J. van der Tol, drs. O.A.C. de Meij en N. Zwaag, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het project ziet op de verbouwing van de aan het hoofdgebouw van het hotel-restaurant verbonden Botterzaal tot een hotelvoorziening met zes kamers als uitbreiding op de bestaande zes hotelkamers. Voorts voorziet het project in de aanleg van een parkeerterrein met negen parkeerplaatsen. Zes parkeerplaatsen zullen worden aangelegd ten behoeve van de gasten van de te realiseren hotelkamers, twee parkeerplaatsen zijn bestemd voor privégebruik en een parkeerplaats dient als reserveplaats.
3. Het project is in strijd met het ter plaats geldende bestemmingsplan "Binnenstad 1976". Om realisering ervan niettemin mogelijk te kunnen maken heeft het college krachtens artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een projectbesluit genomen. Het hoger beroep richt zich tegen het deel van het besluit op grond waarvan de realisering van het parkeerterrein mogelijk wordt gemaakt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte er aan is voorbij gegaan dat de aan het projectbesluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing niet is opgesteld door een onafhankelijk bedrijf, nu deze is opgesteld door Sense y Vibe Consultancy en dat bedrijf is betrokken bij de ontwikkeling van het hotel-restaurant. Dat betoog slaagt niet. [appellant] heeft niet gemotiveerd op welke onderdelen de ruimtelijke onderbouwing door de beweerde afhankelijkheid van dat bedrijf tekort schiet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de enkele verwijzing naar de opsteller van de ruimtelijke onderbouwing, die het college voor zijn rekening heeft genomen, geen grond om deze in twijfel te trekken.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid een projectbesluit ten behoeve van de realisering van het parkeerterrein heeft kunnen nemen. Hiertoe voert hij aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de overlast die hij zal ondervinden na ingebruikneming van het parkeerterrein, waar hij naast woont. In dat kader stelt [appellant] dat het college het aantal te verwachten verkeersbewegingen op de inrit naast zijn woning te laag heeft vastgesteld. [appellant] vreest na ingebruikneming van het parkeerterrein schade aan zijn woning en ernstige geluidsoverlast te zullen ondervinden van de auto's op de inrit. Hij wijst er op dat zich in de aan de inrit grenzende gevel van zijn woning weliswaar geen ramen bevinden, maar dat zich aan de achterzijde van de woning slaapkamerramen bevinden, waardoor het geluid de woning binnen zal komen.
5.1. De inrit naast de woning van [appellant] wordt reeds gebruikt door personeel van [bakkerij]. Aan de hand van normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW) heeft het college berekend dat voor de realisering van de voorziene zes hotelkamers zes parkeerplekken nodig zijn, die ertoe zullen leiden dat per dag 4,4 extra verkeersbewegingen zullen plaats vinden op de inrit. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich niet op deze CROW-normen heeft mogen baseren. Voorts heeft het college er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat de twee te realiseren parkeerplaatsen ten behoeve van privégebruik en de reserveparkeerplaats naar verwachting niet steeds intensief zullen worden gebruikt en derhalve slechts een beperkt aantal verkeersbewegingen mee zullen brengen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij de vaststelling van het aantal verkeersbewegingen ten onrechte is uitgegaan van een aanmerkelijk lager aantal te verwachten verkeersbewegingen dan de door [appellant] gestelde 18 verkeersbewegingen per dag.
5.2. Gelet op het geringe aantal verkeersbewegingen dat door ingebruikneming van het parkeerterrein op de inrit is te verwachten, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de woning van [appellant] hierdoor trillingsschade zal ondervinden en de overlast ten gevolge van de aanleg van het parkeerterrein dusdanig zal zijn, dat het college om die reden niet in redelijkheid het projectbesluit heeft kunnen nemen. Het college heeft bij de afweging in aanmerking kunnen nemen dat de geluidsoverlast in de slaapkamer op de eerste etage beperkt zal zijn, doordat het parkeerterrein, behoudens noodgevallen, tussen 23.00 uur en 7.00 uur niet toegankelijk zal zijn voor hotelgasten. Het college heeft te kennen gegeven dat, anders dan [appellant] vreest, vroeg vertrek door hotelgasten voor het halen van een vliegtuig niet als noodgeval heeft te gelden. Weliswaar geldt deze toegangsbeperking niet voor de particulieren die twee parkeerplaatsen in gebruik hebben, maar het college mocht er van uitgaan dat zij het parkeerterrein doorgaans buiten voormelde uren op en af zullen rijden. De rechtbank heeft alles in aanmerking genomen terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het belang van de realisering van het parkeerterrein niet in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen van [appellant], die door de realisering van het bouwplan worden geschaad. Het betoog faalt. Ter zitting heeft vergunninghoudster de bereidheid uitgesproken om in overleg met [appellant] te streven naar een situatie, die de overlast voor [appellant] tot een minimum beperkt en om hem te betrekken bij keuze van de plek waar het paaltje dat toegang geeft tot het parkeerterrein zal worden geplaatst.
6. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de bij het college bekende alternatieve locaties in Monnickendam, waar het parkeerterrein eveneens kan worden aangelegd. [appellant] voert aan dat de aanleg van het parkeerterrein op een van deze alternatieve locaties geen nadelige gevolgen voor zijn woongenot zal meebrengen.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling of een projectbesluit dient te worden genomen, het bouwplan zoals dat is ingediend het uitgangspunt vormt. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is niet gebleken, reeds omdat de bedoelde alternatieven aan de Loswal ('t Prooyen) en de Vesting, naar niet in geschil is, op grotere afstand van het hotel-restaurant zijn gelegen dan het perceel achter Noordeinde 53. Voorts heeft het college aangegeven dat het genoemde alternatief aan de Loswal een actieve bedrijfslocatie van vergunninghoudster is, waar de betreffende ruimte in gebruik is door het bedrijf en het andere alternatief een voormalige bedrijfslocatie betreft, die privébezit is van de voormalig directeur van het bedrijf. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen, dat met de vermelde alternatieven geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012
604.