ECLI:NL:RVS:2012:BX9679

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112546/1/A1 en 201112442/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor aanleg van pitch- en puttbaan en parkeergelegenheid in Almelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011, waarin de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Almelo niet-ontvankelijk en ongegrond verklaarde. De zaak betreft de vrijstelling die op 16 september 2009 is verleend voor het aanleggen van een pitch- en puttbaan, groen, water en parkeergelegenheid op percelen aan de Almelosestraat te Almelo. Het college wijzigde dit besluit op 20 april 2011, waarbij de vrijstelling werd beperkt tot de aanleg van groen, water en parkeergelegenheid ten behoeve van een hoveniersbedrijf en tuincentrum. De appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor de wijziging van het besluit een nieuwe procedure had moeten worden gevolgd en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanleg van wegen en een calamiteitenontsluiting mogelijk wordt gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 oktober 2012 behandeld en oordeelt dat de rechtbank de bezwaren van de appellanten niet heeft onderkend. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond, terwijl het hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen gegrond is. De uitspraak van de rechtbank Almelo wordt vernietigd en het besluit van 20 april 2011 wordt om strijd met de Algemene wet bestuursrecht vernietigd. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

201112546/1/A1 en 201112442/1/A1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2] en anderen,
allen wonend te Almelo,
tegen de uitspraken van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 in zaken nrs. 09/1157 en 09/1155 in de gedingen tussen:
1. [appellant sub 1]
2. [appellant sub 2] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2009 heeft het college aan [belanghebbende] krachtensartikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor het aanleggen van een pitch- en puttbaan, groen, water, en parkeergelegenheid op een aantal percelen aan de Almelosestraat te Almelo (hierna: de percelen).
Bij besluit van 20 april 2011 heeft het college het besluit van 16 september 2009 gewijzigd in die zin, dat vrijstelling wordt verleend voor het aanleggen van groen, water en parkeergelegenheid ten behoeve van het hoveniersbedrijf en het tuincentrum op de percelen.
Bij uitspraken van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 16 september 2009 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk en de door hen tegen het besluit van 20 april 2011 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 13 september 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, in persoon van [appellant sub 2] bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door M.M. Weerink en P.F. Reinerink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend, dat voor de vaststelling van het besluit van 20 april 2011 een nieuwe procedure had moeten worden gevolgd door terinzagelegging van een nieuw ontwerpbesluit.
1.1. Nu met het besluit van 20 april 2011 niet meer of andere activiteiten worden toegestaan dan met het besluit van 16 september 2009, diende geen nieuwe procedure te worden gevolgd.
Het betoog faalt.
2. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij het besluit van 20 april 2011 ook de aanleg van wegen en een calamiteitenontsluiting mogelijk wordt gemaakt, nu deze zijn aangegeven op de bij dat besluit behorende tekening met kenmerk 04-042-B (hierna: de tekening). Voorts heeft de rechtbank ten onrechte nieuwe ontwikkelingen op de percelen niet bij haar oordeel betrokken, aldus [appellant sub 1].
2.1. Op de tekening zijn groenvoorzieningen, waterpartijen en parkeerplaatsen aangegeven. Hoewel op de tekening ook wegen en een calamiteitensluiting zijn aangegeven, kan niet worden geoordeeld dat deze met het besluit van 20 april 2011 ook mogelijk worden gemaakt. In de overwegingen van dit besluit is nadrukkelijk vermeld dat een wijziging van het besluit van 16 september 2009 is voorgesteld inhoudende het uitsluitend aanleggen van groen, water en parkeergelegenheid ten behoeve van het hoveniersbedrijf en tuincentrum.
Het betoog faalt.
2.2. Het betoog van [appellant sub 1], dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de parkeerplaatsen niet alleen voor het hoveniersbedrijf zullen worden gebruikt, maar tevens voor toekomstige ontwikkelingen op de percelen leidt evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Uit het besluit van 20 april 2011 blijkt dat het college vrijstelling heeft verleend voor een parkeergelegenheid uitsluitend ten behoeve van het hoveniersbedrijf en een tuincentrum. De vrijstelling maakt geen andere ontwikkelingen mogelijk, zodat deze niet bij de beoordeling van het besluit betrokken hoeven te worden.
3. Voor zover [appellant sub 1] betoogt, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen omdat het met zijn belangen onvoldoende rekening heeft gehouden, wordt overwogen dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het verlenen van de vrijstelling zodanige hinder zal ondervinden, dat het college om die reden de vrijstelling had behoren te weigeren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zijn de parkeerplaatsen niet zichtbaar vanuit de woning van [appellant sub 1]. Voor zover hij stelt dat hij hinder zal ondervinden van koplampen of geluid van auto's en licht van lantaarnpalen, wordt overwogen dat zich tussen zijn perceel en de parkeerplaats een houtwal bevindt, en dat, wanneer uitvoering wordt gegeven aan de verleende vrijstelling, tussen zijn perceel en de parkeerplaats twee stroken met bomen zullen worden aangeplant. Tevens wordt in aanmerking genomen dat de afstand van zijn woning tot de parkeerplaats die met het besluit van 16 september 2009 was voorzien, ongeveer 60 m bedroeg, terwijl de parkeerplaats waarin het besluit van 20 april 2011 voorziet, op ongeveer 130 m van zijn woning is gelegen. De afstand van zijn perceel tot de oorspronkelijke parkeerplaats bedroeg minder dan 10 m, terwijl de afstand van zijn perceel tot de parkeerplaats die thans wordt voorzien, ongeveer 130 m bedraagt. Eveneens wordt in aanmerking genomen dat op grond van het besluit van 16 september 2009, 457 parkeerplaatsen zouden worden aangelegd, en het in het besluit van 20 april 2011 om 152 parkeerplaatsen gaat.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de noodzaak voor de aanleg van 152 parkeerplaatsen ontbreekt, terwijl de aanleg tot aantasting van de groene bufferzone tussen Zenderen en Almelo leidt. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte niet betrokken dat de parkeerplaatsen niet in de aanvraag van 14 mei 2008 zijn aangevraagd en dat reeds ten tijde van het nemen van het besluit het college voornemens was de bouwvergunning voor het tuincentrum in te trekken en het hoveniersbedrijf failliet was.
4.1. Gelezen de aanvraag van 14 mei 2008, in samenhang met de ruimtelijke onderbouwing die met het oog op deze aanvraag is opgesteld, is parkeergelegenheid aangevraagd voor het Groenpark, waarvan het tuincentrum en het hoveniersbedrijf deel uitmaken.
4.2. In de ruimtelijke onderbouwing behorend bij het besluit van 20 april 2011 is vermeld dat uitgaande van de CROW-parkeernorm voor het hoveniersbedrijf en het tuincentrum ongeveer 150 parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd. Verder wordt in die onderbouwing ingegaan op de kosten voor de aanleg van het compensatiebos en opgemerkt dat aan het plan voor de gemeente geen financiële consequenties zijn verbonden.
Ten tijde van het besluit van 20 april 2011 was op de percelen een hoveniersbedrijf zonder bedrijfsbebouwing gevestigd. Het college heeft niet betwist dat dit hoveniersbedrijf op dat moment failliet was en dat het hiervan op de hoogte was. Reeds gelet op deze ten tijde van het nemen van het besluit bekende informatie had het college aanleiding moeten zien om de financiële uitvoerbaarheid en de noodzaak van de aanleg van 152 parkeerplaatsen nader te beoordelen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen is gegrond. De uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 09/1155, voor zover aangevallen, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 20 april 2011 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2] en anderen te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 09/1157 voor zover aangevallen;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 in zaak nr. 09/1155, voor zover het beroep tegen het besluit van 20 april 2011 ongegrond is verklaard;
IV. verklaart het bij de rechtbank door [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 20 april 2011 ingestelde beroep gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 20 april 2011;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 921,52 (zegge: negenhonderdeenentwintig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Almelo aan [appellant sub 2] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012
270.