201202944/1/R3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
appellant,
de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrumplan Oost, Rijen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. I.M.H. van der Schoot-Brouns, ing. P. Rutgers en ing. G. Smit, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Het bestemmingsplan voorziet in de herinrichting van een deel van het centrum van Rijen en maakt ongeveer 1250 m² aan commerciële ruimte, 28 appartementen en 9 grondgebonden woningen mogelijk. Daarnaast is voorzien in een parkeergarage, voor zover aan de gronden met de bestemming "Centrum" de aanduiding "parkeergarage" is toegekend. Op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn tevens parkeervoorzieningen mogelijk.
2. [appellant], die aan de [locatie] woont, betoogt dat ten onrechte is afgeweken van de parkeernormen uit het gemeentelijk beleid. Voorts is in dat beleid opgenomen dat per woning 0,3 parkeerplaats dient te worden gerealiseerd voor bezoekers en dit is niet in de berekening meegenomen. Hij vreest een tekort aan parkeerplaatsen, wat tot overlast zal leiden. Verder verwijst [appellant] naar de ingediende zienswijzen, die als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de voorziene parkeerplaatsen vrijwel geheel tegemoet wordt gekomen aan de berekende parkeerbehoefte. Gezien de aan het plan ten grondslag gelegde parkeerbalans zal slechts op piekmomenten, zoals koopavonden, een gering tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied kunnen ontstaan. Dit geringe tekort acht de raad verantwoord, nu de gebruikte parkeerkencijfers relatief hoog zijn, de bezoekers van het centrum kunnen worden geleid naar parkeervoorzieningen vlakbij het plangebied, het tekort slechts op piekmomenten ontstaat en het toevoegen van meer parkeerplaatsen in het openbaar gebied ten koste gaat van ruimtelijke kwaliteit en de verkeersveiligheid. Voorts vloeit uit het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan 2009-2015 (hierna: GVVP) slechts voort dat een deel van de minimaal per woning te realiseren parkeerplaatsen openbaar moet zijn. De normen uit het GVVP zijn juist toegepast en de vrees voor ernstige parkeeroverlast is onterecht.
2.2. In het GVVP zijn de gebruikte parkeerkencijfers opgenomen. Hierbij is aangesloten bij de richtlijnen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW). Door de voorziene herontwikkeling ontstaat er volgens de plantoelichting een parkeerbehoefte aan 86 openbare parkeerplaatsen en zal er in 85 openbare parkeerplaatsen worden voorzien. Bij de appartementen en woningen zal worden voorzien in eigen parkeerplaatsen. Uit de plantoelichting volgt voorts dat ten gevolge van het plan 31 bestaande parkeerplaatsen komen te vervallen en dat door de sloop van bestaande woningen en voorzieningen de parkeerbehoefte in zoverre met 13 plaatsen afneemt. Om de parkeerbehoefte op een specifiek moment te bepalen, is rekening gehouden met de bezettingsgraad en mogelijk dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Concluderend staat in de plantoelichting dat er tijdens piekmomenten een tekort van ongeveer 10 openbare parkeerplaatsen kan zijn.
De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder g, van de planregels een parkeergarage mogelijk is gemaakt en dat op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk is. Gelet hierop is aannemelijk dat het plan voorziet in de in de plantoelichting genoemde hoeveelheid al dan niet openbare parkeerplaatsen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeerdruk in het plangebied zo hoog zal zijn dat deze, gelet op het berekende geringe tekort aan openbare parkeerplaatsen, niet kan worden opgevangen in de directe omgeving van het plangebied. Hierbij betrekt de Afdeling dat het om een betrekkelijk klein centrumgebied gaat, dat er parkeervoorzieningen op loopafstand zijn gelegen en dat het beperkte tekort aan parkeerplaatsen slechts gedurende korte periodes zal optreden. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat volgens het in juni 2009 uitgebrachte parkeeronderzoek Centrum Rijen dat in opdracht van de raad is verricht door DTV Consultants, aannemelijk is dat het geringe parkeertekort tijdens deze periode in het centrum van Rijen kan worden opvangen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een gering en tijdelijk tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied aanvaardbaar is.
Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat in het GVVP is opgenomen dat per woning 0,3 parkeerplaats dient te worden gerealiseerd voor bezoekers en dit niet in de berekening is meegenomen, overweegt de Afdeling dat in het GVVP is opgenomen dat minimaal 0,3 van de 2 parkeerplaatsen per woning een openbare parkeerplaats moet zijn in verband met het faciliteren van bezoekers en dat niet wordt beoogd dat 2,3 parkeerplaatsen per woning dienen te worden gerealiseerd. Het betoog slaagt niet.
2.3. Voor zover [appellant] voor het overige in zijn beroepschrift verwijst naar de inhoud van zijn zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in zoverre onjuist zou zijn.
3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012