ECLI:NL:RVS:2012:BX8970

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010298/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor wijziging en uitbreiding van een varkensfokkerij in Natura 2000-gebied

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor de wijziging, uitbreiding en exploitatie van een varkensfokkerij nabij het Natura 2000-gebied Groote Peel. Het college van gedeputeerde staten van Limburg had op 9 september 2010 besloten dat voor de aangevraagde activiteit geen vergunningplicht gold. Dit besluit werd later herzien op 9 mei 2012, waarbij alsnog een vergunning werd verleend. De coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat de ammoniakdepositie in het gebied al overbelast was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het beroep van MOB voor een deel niet-ontvankelijk was, omdat er geen belang meer was bij de beoordeling van het eerdere besluit van 9 september 2010. Wat betreft het besluit van 9 mei 2012 oordeelde de Afdeling dat de vergunningverlening niet in strijd was met de wet. De Afdeling concludeerde dat de ammoniakdepositie van de varkenshouderij, ondanks de vergunde uitbreiding, afnam en dat er geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Groote Peel te verwachten waren. Het beroep van MOB werd ongegrond verklaard.

De Raad van State heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan MOB, omdat het college het eerdere besluit had herzien. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 3 oktober 2012.

Uitspraak

201010298/1/A4.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2010 heeft het college op grond van de aanvraag van [belanghebbende] om een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) voor de wijziging, uitbreiding en exploitatie van een varkensfokkerij aan de [locatie] te [plaats] bepaald dat voor de aangevraagde activiteit geen vergunningplicht geldt.
Tegen dit besluit heeft MOB beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het college het besluit van 9 september 2010 herzien en de gevraagde vergunning alsnog verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2012, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.P. Schuffelen en mr. G.H.J.M. In de Braek, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Wingens, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
De Afdeling heeft krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst teneinde MOB in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op het besluit van
9 mei 2012. MOB heeft die reactie gegeven. Het college heeft daarop gereageerd. Daarna is nog een nader stuk ontvangen van MOB. Dit is aan de aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak verder behandeld op de zitting van 17 augustus 2012, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door drs. G. Castenmiller, mr. J.M.P. Schuffelen en mr. G.H.J.M. In de Braek, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
Omvang van het geding
1. Ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 9 mei 2012.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) (hierna: Vogelrichtlijn) en richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: Habitatrichtlijn).
Ingevolge artikel 1, onder n, van de Nbw 1998, wordt onder Natura 2000-gebied verstaan:
1°. gebied dat is aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid,
2°. (……)
3°. gebied dat voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstoren effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, voor zover van belang, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000- gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
Ingevolge artikel 19kd, eerste lid, voor zover hier van belang, betrekt het bevoegd gezag bij besluiten over het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, niet de gevolgen die een handeling kan hebben door het veroorzaken van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in de volgende gevallen:
a. de handeling is gebruik dat op de referentiedatum werd verricht en is sedertdien niet of niet in betekenende mate gewijzigd, en heeft sedertdien per saldo geen toename van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied veroorzaakt;
b. de handeling is een activiteit die na de referentiedatum is begonnen, of een gebruik dat na de referentiedatum in betekenende mate is gewijzigd, waarbij is verzekerd dat, in samenhang met voor die activiteit getroffen maatregelen, de stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied als gevolg van die activiteit of dat gebruik per saldo niet is toegenomen of zal toenemen.
Ingevolge artikel 19kd, derde lid, aanhef en onder a, dient onder "referentiedatum" als bedoeld in het eerste lid te worden verstaan: 7 december 2004.
Besluit van 9 september 2010
3. Het besluit van 9 september 2010 is bij besluit van 9 mei 2012 herzien. Niet gebleken is dat MOB nog belang heeft bij een afzonderlijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 9 september 2010, zodat het beroep voor zover gericht tegen dit besluit niet-ontvankelijk is.
Besluit van 9 mei 2012
4. Bij het besluit van 9 mei 2012 heeft het college vergunning verleend voor de wijziging, uitbreiding en exploitatie van een bestaande varkenshouderij nabij de Natura 2000-gebieden "Groote Peel", "Weerter- en Budelerbergen & Ringselven" en "Sarsven en De Banen".
Het betoog van MOB richt zich uitsluitend op de gevolgen van de vergunningverlening voor het gebied Groote Peel.
5. Het Natura 2000-gebied Groote Peel is op 29 oktober 1986 aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en is daarnaast bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 ingevolge de Habitatrichtlijn geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang. De instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied hebben onder meer betrekking op voor verzuring gevoelige habitats en soorten die van die habitats afhankelijk zijn.
6. Op 27 januari 1987 is ten behoeve van de varkenshouderij een uitbreiding- en wijzigingsvergunning krachtens de Hinderwet verleend voor een veebestand met een ammoniakemissie van 4.788 kilo per jaar.
Bij besluit van 29 februari 2000 is voor de inrichting een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een veebestand met eveneens een ammoniakemissie van 4.788 kilo per jaar.
Bij besluit van 30 juli 2007 is voor de inrichting een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor een gewijzigd veebestand met een ammoniakemissie van 4.162,8 kilo per jaar.
Voor de exploitatie van de varkenshouderij is niet eerder een vergunning op grond van de Nbw 1998 of de Natuurbeschermingswet (oud) verleend.
7. MOB betoogt dat de vergunning ten onrechte is verleend. Volgens haar is het college, door uit te gaan van het standstillbeginsel, eraan voorbijgegaan dat de Groote Peel wat de ammoniakdepositie betreft reeds overbelast is. Zij voert aan dat bij het laten voortduren van deze overbelaste situatie significante gevolgen voor dit gebied niet zijn uit te sluiten. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar het in haar opdracht door Onderzoekcentrum B-WARE opgestelde rapport van 22 juni 2012. Daarbij voert MOB aan dat de emissiereductie hoger had kunnen zijn als die niet zou zijn benut door de uitbreiding van het aantal dieren en stallen.
7.1. Het college stelt zich in het besluit van 9 mei 2012 op het standpunt dat de ammoniakdepositie van de varkenshouderij ondanks de vergunde uitbreiding afneemt en derhalve niet leidt tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Groote Peel.
7.2. Zoals overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011 in zaak nr.
201003301/1/R2moet artikel 19kd van de Nbw 1998 volledig buiten toepassing worden gelaten voor zover deze bepaling ziet op Natura 2000-gebieden die, zoals in dit geval de Groote Peel, vóór 7 december 2004 zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. In dat geval dient voor de toepassing van artikel 19f van de Nbw 1998 te worden bezien dat op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten of de exploitatie van een intensieve veehouderij zoals die zal plaatsvinden na wijziging of uitbreiding daarvan significante gevolgen heeft voor het betrokken gebied. Zoals voorts in de uitspraak van 7 september 2011 is overwogen, en voor zover hier van belang, kunnen dergelijke gevolgen worden uitgesloten, voor zover het gaat om de ammoniakdepositie op het betrokken gebied, als de wijziging of uitbreiding van de veehouderij niet leidt tot een verhoging van de ammoniakdepositie ten opzichte van de vergunde situatie voordat de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied van kracht werd.
7.3. Die vergunde situatie kan worden ontleend aan hetgeen is vergund krachtens de Wet milieubeheer of is vergund krachtens de daaraan voorafgaande Hinderwet. Bij Vogelrichtlijngebieden die, zoals in dit geval de Groote Peel, reeds vóór 10 juni 1994 zijn aangewezen, dient de ten tijde van die datum vergunde situatie als uitgangspunt te worden genomen.
Vaststaat en niet in geschil is dat uit een vergelijking van de vergunde situatie uit 1987 in het kader van de Hinderwet met de thans aangevraagde situatie ingevolge de Nbw 1998 blijkt dat de ammoniakdepositie van de varkenshouderij op alle punten in het Natura 2000-gebied Groote Peel - zoals weergeven in tabel 6 van het besluit - afneemt. Gelet hierop, en in aanmerking genomen hetgeen is overwogen onder 7.2, kunnen significante gevolgen in dat geval worden uitgesloten.
Het betoog van MOB over het standstillbeleid, dat berust op de aanname dat dat beleid erop gericht is de achtergronddepositie op het bestaande niveau te laten voortduren, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit betoog eraan voorbijgaat dat de nu vergunde varkenshouderij, ook met de uitbreiding van het aantal dieren en stallen, leidt tot een afname van de depositie in het Natura 2000-gebied Groote Peel.
7.4. In hetgeen MOB heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 9 mei 2012 is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep voor zover gericht tegen dit besluit is ongegrond.
Slotoverwegingen
8. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 9 september 2010, is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 9 mei 2012, is ongegrond.
9. Voor zover het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, dient het college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, omdat het college het besluit van 9 september 2010 heeft herzien.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 9 september 2010, kenmerk CAS201000012266 DOC201000113545, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 9 mei 2012, kenmerk 2011-0193, ongegrond;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012
584.