201108922/1/A3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], woonplaats kiezend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juli 2011 in
zaak nr. 11/390 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft de minister een verzoek van [appellant] om van hem betreffende bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) aanwezige gegevens kennis te mogen nemen afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in
artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. K. Schaafsma, werkzaam in dienst van het ministerie, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv) dragen de hoofden van de diensten zorg voor de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen, waaruit gegevens afkomstig zijn.
Ingevolge artikel 45 kan, onverminderd de kennisneming van op grond van paragraaf 3.3 verstrekte gegevens, van de gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst, slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 4 (artikel 45-57).
Ingevolge artikel 47, eerste lid, eerste volzin, deelt de betrokken minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, eerste volzin, deelt de betrokken minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens, betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 47, in ieder geval afgewezen, indien:
a. betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij:
1°. de desbetreffende gegevens meer dan 5 jaar geleden zijn verwerkt,
2°. met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek in het kader, waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt en
3°. de desbetreffende gegevens niet van belang zijn voor enig lopend onderzoek;
b. betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien een aanvraag ingevolge het eerste lid wordt afgewezen, bij de motivering van de afwijzing slechts in algemene termen gewezen op alle aldaar vermelde gronden voor de afwijzing.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag als bedoeld in artikel 51 afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens, waarop de aanvraag betrekking heeft, de nationale veiligheid zou kunnen schaden.
Ingevolge het vierde lid is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op een aanvraag, als bedoeld in artikel 47 onderscheidenlijk 50, voor zover een dergelijke aanvraag niet wordt afgewezen ingevolge artikel 53 onderscheidenlijk 54.
2. In het besluit van 9 december 2010 heeft de minister zich ten aanzien van de in één document neergelegde niet-actuele gegevens betreffende [appellant] op het standpunt gesteld dat door inzage in het document een nog actuele werkwijze, dan wel bronnen, openbaar zouden kunnen worden, hetgeen een goed functioneren van de AIVD en daardoor de nationale veiligheid zou kunnen schaden. Voorts staat artikel 45 van de Wiv volgens dat besluit aan verstrekking van persoonsgegevens van derden in de weg. Verder heeft de minister geen mededeling gedaan over het al dan niet aanwezig zijn van actuele gegevens betreffende [appellant].
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank bij haar oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen niet-actuele gegevens kunnen worden verstrekt, zonder inzicht te geven in bronnen of werkwijzen van de AIVD of persoonsgegevens van derden, ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen persoonsgegevens en andere gegevens. Nu geen van de weigeringsgronden van artikel 53, eerste lid, van de Wiv zich voordoet, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat ook de persoonsgegevens terecht zijn geweigerd. Voorts heeft zij miskend dat de vraag of hij al dan niet door de AIVD is afgeluisterd en, zo ja, of deze informatie aan hem kan worden verstrekt, kan worden beantwoord, zonder inzicht te geven in bronnen of werkwijzen van de AIVD of persoonsgegevens van derden. Ook heeft de rechtbank miskend dat het onleesbaar worden van het document bij weglating van de gegevens geen weigeringsgrond is. Daarbij heeft zij bovendien miskend dat de minister ook inlichtingen uit het desbetreffende document kan verschaffen. Ten slotte heeft de rechtbank de minister ten onrechte niet verwezen in de proceskosten, nu deze ten onrechte artikel 53 van de Wiv aan de weigering ten grondslag heeft gelegd, aldus [appellant].
3.1. Wat betreft het betoog dat de rechtbank ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen persoonsgegevens en andere gegevens, wordt overwogen dat het verzoek van [appellant] strekt tot kennisneming van hem betreffende persoonsgegevens, zodat de minister dit terecht heeft opgevat als een verzoek, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wiv en niet een, als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Wiv. Ingevolge artikel 55, eerste lid, gelezen in verbinding met het vierde lid, wordt verstrekking van niet-actuele persoonsgegevens geweigerd, indien zich één of meer van de in het eerste lid vermelde gronden voordoet.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen niet-actuele gegevens kunnen worden verstrekt, zonder dat inzicht wordt gegeven in bronnen of werkwijzen van de AIVD of persoonsgegevens van derden worden verstrekt. Het op een andere wijze verstrekken van informatie uit het document zou ertoe leiden dat inzicht wordt gegeven in de bron, waarvan de informatie afkomstig is. Ten aanzien van de gegevens omtrent bronnen is van belang dat de AIVD zijn taak uitsluitend met een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitoefenen. Indien de AIVD de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende bronnen, waartoe artikel 15, aanhef en onder b, van de Wiv verplicht, niet kan waarborgen, gaat dit ten koste van het goed functioneren van de AIVD en daarmee ten koste van de nationale veiligheid, ter bescherming waarvan de AIVD de werkzaamheden verricht. Nu ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv, gelezen in verbinding met het vierde lid, geen gegevens mogen worden verstrekt, voor zover de nationale veiligheid daardoor geschaad zou kunnen worden, was de minister gehouden om verstrekking van de gegevens omtrent bronnen te weigeren, als hij heeft gedaan.
Voorts heeft de minister in de besluiten van 20 juli 2010 en 9 december 2010 uiteengezet, waarom de Wiv zich tegen verstrekking van de niet-actuele gegevens verzet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012