ECLI:NL:RVS:2012:BX8952

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201208643/1/A1 en 201208643/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor kap van bomen in Schiedam

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 september 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van een appellant tegen de gemeente Schiedam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 7 mei 2012 was verleend voor het kappen van 113 bomen op het perceel Robiniabos in Schiedam. De gemeente had de vergunning verleend voor het uitvoeren van (aanleg)werkzaamheden en het kappen van bomen in het kader van de ontwikkeling van het Casco Park A4, een sport- en recreatiegebied.

De appellant stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, ondanks dat hij niet in de nabijheid van de bomen woonde en geen zicht op de bomen had. Hij voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die hem als belanghebbende kwalificeerden, omdat de kap van de bomen noodzakelijk was voor de bouwrijp making van de gronden. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had overwogen dat de appellant niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De afstand van 350 meter tot de bomen en het ontbreken van zicht op de bomen waren belangrijke factoren in deze beslissing. De Raad bevestigde dat de appellant niet in voldoende mate van anderen was te onderscheiden en dat de voorzieningenrechter geen aanleiding had gezien om hem als belanghebbende aan te merken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201208643/1/A1 en 201208643/2/A1.
Datum uitspraak: 28 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2012 in zaak nrs. 12/2789 en 12/3574 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2012 heeft het college aan de gemeente Schiedam omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van (aanleg)werkzaamheden en het kappen van 113 bomen op het perceel kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie Q, nr. 5673 (Robiniabos).
Bij besluit van 7 augustus 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar [appellant], in persoon en vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Schrauwaert, mr. J. van der Vlist, A.M. Nix en J.C. de Kruijf, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 maart 2010 in zaak nr.
200906817/1/H2dient een appellant om belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont, of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dat anders liggen.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hij weliswaar niet in de nabijheid van de te kappen bomen woont en daarop geen zicht heeft, maar sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij desondanks als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat hij belanghebbende is bij de bij besluit van 20 februari 2012 verleende omgevingsvergunning voor het bouwrijp maken van gronden, het bouwrijp maken eerst kan plaatsvinden als de hier aan de orde zijnde bomen zijn gekapt en derhalve sprake is van onlosmakelijke samenhangende activiteiten. Hij voert voorts aan dat het Robiniabos grote betekenis heeft gekregen als openbare groenvoorziening, omwonenden daar recreëren en het bos een schuilplaats en foerageerplaats is voor veel dieren.
3.1. Uit de stukken blijkt dat bij besluit van 2 september 2010 de minister van Verkeer en Waterstaat, thans de minister van Infrastructuur en Milieu, krachtens artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet, het tracébesluit A4 Delft-Schiedam (hierna: tracébesluit) heeft vastgesteld. Het tracébesluit voorziet, voor zover thans van belang, in de aanleg van een landtunnel voor de A4, ingericht als een groen uitloopgebied. In aanvulling op het Tracébesluit is de bestuursovereenkomst Integrale Ontwikkeling Delft-Schiedam gesloten. In deze overeenkomst zijn maatregelen opgenomen voor een goede inpassing van de A4 op het Schiedams grondgebied, waaronder de inrichting van het tunneldak door dubbel grondgebruik ten behoeve van sport en recreatie.
Bij besluit van 20 februari 2012 is omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden, het handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening en het handelen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten vanwege het zogenoemde 'Casco Schiedam'. Het casco bestaat uit het ophogen en egaliseren van het maaiveld waaronder het dempen van enkele watergangen, het voorbelasten met een zanddepot en het graven van een nieuwe watergang. Het casco vormt de voorbereiding voor de bouw van het Casco Park A4, een sport- en recreatiegebied op en rond de landtunnel van de A4.
De in deze procedure aan de orde zijnde omgevingsvergunning is verleend voor het uitvoeren van (aanleg)werkzaamheden en het kappen van 113 bomen op het perceel ten behoeve van het bouwrijp maken en het herinrichten van het terrein Casco Park A4.
3.2. Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2, onverminderd het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk van die activiteiten.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 april 2011 in zaak nr.
200908792/1/M1) ligt het in de rede om, indien een bestreden omgevingsvergunning meer dan één toestemming als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo bevat, per toestemming te bepalen of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend belanghebbende is. Het ligt eveneens in de rede dat deze regel uitzondering lijdt voor zover de betrokken vergunning ziet op een activiteit als bedoeld in de zin van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo, die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2.
3.4. Weliswaar is zowel het bouwrijp maken van de gronden als het kappen van de op die gronden aanwezige bomen gericht op de bouw van het Casco Park A4, maar deze activiteiten zijn, anders dan [appellant] betoogt, geen activiteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden in de zin van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Het kappen van de bomen gaat vooraf aan het bouwrijp maken van de gronden en is aldus fysiek daarvan te onderscheiden.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2011, betekent het vorenstaande dat per afzonderlijke toestemming moet worden bepaald of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend belanghebbende is. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat [appellant] aan de omstandigheid dat hij belanghebbende is bij de bij besluit van 20 februari 2012 verleende omgevingsvergunning voor het bouwrijp maken, niet kan ontlenen dat hij dat ook is ten aanzien van de bij besluit van 7 mei 2012 verleende omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen.
3.5. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 350 m van de te kappen bomen en heeft daarop geen zicht. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij desondanks als belanghebbende moet worden aangemerkt. In de omstandigheid dat hij en andere omwonenden in het bos recreëren en het bos waardevol is voor de natuur heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien [appellant] als belanghebbende aan te merken, nu dit belang hem niet in voldoende mate van anderen onderscheidt.
3.6. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat het college [appellant] terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en het zijn bezwaar terecht en op goede gronden niet ontvankelijk heeft verklaard.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012
473.