ECLI:NL:RVS:2012:BX8946

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113459/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek tegen rederij Blue Boat Company

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2011, waarin het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid ongegrond werd verklaard. Het verzoek van [appellante] was gericht tegen de Algemene Amsterdamse Rederij Noord-Zuid B.V., handelend onder de naam Blue Boat Company, die rondvaartboten exploiteert aan de Stadhouderskade 501 te Amsterdam. Het dagelijks bestuur had op 10 maart 2010 het verzoek om handhaving afgewezen, waarna [appellante] bezwaar maakte, dat op 7 december 2010 ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar [appellante] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 mei 2012 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [appellante] als vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur en de rederij verschenen. [appellante] voerde aan dat de rederij zonder de vereiste vergunningen opereert en dat zij hinder ondervindt van geluid en stank. De rechtbank had volgens haar ten onrechte geoordeeld dat er concreet zicht op legalisering van de overtredingen was, omdat het ontwerpbestemmingsplan niet toestaat dat meer dan zes rondvaartboten ligplaats innemen.

De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur niet voldoende had gemotiveerd waarom het handhavend optreden achterwege bleef. De Afdeling concludeerde dat er geen aannemelijke basis was voor de veronderstelling dat de activiteiten van de rederij door het ontwerpbestemmingsplan gelegaliseerd zouden worden. Het hoger beroep van [appellante] werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het dagelijks bestuur werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellante]. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201113459/1/A1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2011 in zaak nr. 11/291 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen Algemene Amsterdamse Rederij Noord-Zuid B.V., handelend onder de naam Blue Boat Company, aan de Stadhouderskade 501 te Amsterdam (hierna: BBC), afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2010 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft BBC een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2012, waar [appellante], bijgestaan door mrs. C.L. Knijff en S. Levelt, beiden advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mrs. G.A. Janssen en T.M. van Gorsel, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is daar BBC, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, en [belanghebbende], gehoord.
Overwegingen
1. BBC exploiteert een rederij in rondvaartboten in de Singelgracht ter hoogte van de Stadhouderskade 501 te Amsterdam. Ter plaatse bevinden zich twee steigers met daartussen een ponton. Er liggen onder meer rondvaarboten afgemeerd. Verder is er een kassahuisje.
[appellante] woont aan de [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel), schuin tegenover de plaats van de rederij.
2. [appellante] heeft het dagelijks bestuur bij brief van 5 februari 2010 verzocht om handhavend tegen de rederij op te treden, omdat voor het ponton en de meerpalen, de aanlegsteigers en de aldaar afgemeerde rondvaartboten geen bouw- en ligplaatsvergunningen zijn verleend. Verder stelt zij dat zij geluid- en stankoverlast van manoeuvrerende rondvaartboten ondervindt en de boten schade aan de beschoeiing en de kade bij het perceel toebrengen.
3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat haar verzoek om handhaving betrekking heeft op, zowel de hoofdsteiger, als de kippensteiger, mist feitelijke grondslag. In de aangevallen uitspraak verwijst de rechtbank naar beide.
4. Ter plaatse, waar de rederij haar activiteiten ontplooit, gelden de bestemmingsplannen "Museumplein e.o." en "Museumplein e.o. 7e herziening". Niet in geschil is dat het gebruik dat de rederij van de desbetreffende gronden maakt niet geheel in overeenstemming is met de bestemmingsplannen en niet voor alle activiteiten van de rederij bouw- en ligplaatsvergunning is verleend. Het dagelijks bestuur kon daartegen handhavend optreden.
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat weigeren. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen concreet zicht op legalisering van de overtredingen is, omdat het ontwerpbestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" het strijdige gebruik niet toestaat. Dit ontwerp voorziet volgens haar in de realisatie van ligplaatsen voor maximaal zes rondvaartboten en één bedrijfsboot, terwijl thans meer ligplaatsen worden ingenomen. Verder heeft de rechtbank miskend dat het ponton in het ontwerpbestemmingsplan wordt beschouwd als bedrijfsboot en daar geen boot afgemeerd mag worden. Ook heeft zij miskend dat het ponton en de kippensteiger niet aan de in de planvoorschriften toegestane maatvoering voldoen. [appellante] voert verder aan dat ter plaatse van haar woning onaanvaardbare geluidhinder optreedt als gevolg van de rondvaartboten. Tot slot betoogt zij dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" door de voorzitter van de Afdeling bij uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201107571/2/R1 gedeeltelijk is geschorst, zodat het bestemmingsplan geen rechtskracht zal krijgen.
6.1. Voor het aannemen van concreet zicht op legalisering door verandering van het bestemmingsplan is in het algemeen vereist dat ten tijde van het besluit op bezwaar een legaliserend ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het ontwerpbestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" (hierna: het ontwerpbestemmingsplan) van 23 september 2010 tot en met 3 november 2010 ter inzage heeft gelegen, derhalve voor het besluit van 7 december 2010.
Dat de voorzitter van de Afdeling het desbetreffende plandeel bij uitspraak van 5 oktober 2011 heeft geschorst, heeft het college ten tijde van het nemen van dat besluit terecht geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat het bestemmingsplan geen rechtskracht zal krijgen en de rechtbank terecht geen grond voor het oordeel dat er in zoverre geen concreet zicht op legalisering bestond.
6.2. Met het ontwerpbestemmingsplan is volgens het dagelijks bestuur beoogd om de bedrijfsvoering van BBC geheel positief te bestemmen. Het gedeelte van de Singelgracht, waar de rederij haar activiteiten ontplooit, heeft ingevolge het ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Water", met de maatvoeringsaanduidingen "maximum aantal boten 1" en "aantal rondvaartboten (maximaal): 6" en de functieaanduidingen "specifieke vorm van water - bedrijfsboot", "specifieke vorm van water - rondvaartboot", "ligplaats" en "specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1". Niet in geschil is dat in het ontwerpbestemmingsplan de hoofdsteiger, de kippensteiger, ligplaatsen voor rondvaartboten en het ponton zijn voorzien.
6.3. Het ontwerpbestemmingsplan voorziet in zes ligplaatsen. In de Singelgracht zijn echter meer dan zes boten die ligplaats innemen aanwezig, nu, behalve de zes rondvaartboten, ook een sloep aanwezig is en een bedrijfsboot met de naam "De Stadhouder". Ook heeft het ontwerpbestemmingsplan niet tot gevolg dat de aanwezige rondvaartboten "Vossius" en "Barlaeus" ter plaatse ligplaats zullen verkrijgen, nu voor deze boten ligplaatsvergunning aan de Stadiongracht is verleend. Ook zijn de meerpalen rondom het ponton en aan het einde van de kippensteiger, waarvoor de vereiste vergunningen ontbreken en evenmin zijn aangevraagd, niet in het ontwerpbestemmingsplan voorzien. Voorts voldoet het aanwezige ponton niet aan de toegestane maatvoering die in de planvoorschriften van het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen.
Gelet op het vorenstaande, is niet aannemelijk gemaakt dat met het ontwerpbestemmingsplan alle activiteiten van de rederij van BBC door verandering van het bestemmingsplan zullen worden gelegaliseerd. Reeds hierom heeft het dagelijks bestuur het besluit van 7 december 2010 niet toereikend gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 7 december 2010 van het dagelijks bestuur ingestelde beroep gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Het dagelijks bestuur dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling na te melden termijn stellen.
8. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2011 in zaak nr. 11/291;
III. verklaart het door [appellante] in die zaak bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid van 7 december 2010, kenmerk 10-119;
V. draagt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.277,43 (zegge: drieduizend tweehonderdzevenenzeventig euro drieënveertig eurocent), waarvan € 1.748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012
531-651.