ECLI:NL:RVS:2012:BX8928

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201207507/1/A3 en 201207507/4/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR na alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het CBR had op 6 oktober 2011 geweigerd om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorie B te registreren in het rijbewijzenregister. Deze weigering was gebaseerd op de conclusie van een psychiater dat [appellant] alcoholmisbruik vertoonde. Het CBR verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond op 29 februari 2012, waarna [appellant] in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 18 juli 2012, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De voorzitter heeft op 13 september 2012 de zaak behandeld, waarbij [appellant] en een vertegenwoordiger van het CBR aanwezig waren. De voorzitter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De voorzitter bevestigde dat het CBR zich op de medische rapportage van de keurend arts mocht baseren, en dat de stelling van [appellant] dat de verhoogde bloedwaarden door medicijngebruik waren veroorzaakt, onvoldoende was om de conclusies van de keurend arts te weerleggen. De voorzitter oordeelde dat het CBR terecht had geoordeeld dat [appellant] ongeschikt was voor het besturen van motorrijtuigen op basis van de vastgestelde alcoholproblematiek.

De voorzitter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 25 september 2012.

Uitspraak

201207507/1/A3 en 201207507/4/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 juli 2012 in zaak nr. 12/2244 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen voor de categorie B in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2012, waar [appellant] in persoon, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden, op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, verklaringen van geschiktheid door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voldoet. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, eerste volzin, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel aan de bij ministeriële regeling ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën, waarop de aanvraag betrekking heeft, vastgestelde eisen voldoet, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.8 onder de aanduiding "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" opgenomen dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die van dergelijke middelen misbruik maken zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar met dit misbruik zijn gestopt, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd, voordat zij door middel van herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid, aldus die passage.
3. Het CBR heeft aan het besluit van 29 februari 2012 ten grondslag gelegd dat de psychiater die [appellant] op 20 augustus 2011 heeft gekeurd tot de conclusie alcoholmisbruik is gekomen. [appellant] heeft volgens het rapport van die keuring in het verleden een alcoholprobleem gehad en een verhoogde tolerantie. Bij de keuring werd tevens een verhoogde bloeddruk bij hem vastgesteld. Verder zijn bij hem verhoogde waarden van gamma-GT (1155 U/l bij normaalwaarden tot 50 U/l), ALAT (115 U/l bij normaalwaarden van 5 tot 45 U/l), ASAT (186 U/l bij normaalwaarden van 5 tot 40 U/l) en MCV (102 fl bij normaalwaarden van 80 tot 100 fl) gevonden. Niet is gebleken van andere klinische oorzaken voor die waarden dan alcoholmisbruik. Het door [appellant] in bezwaar overgelegde deel van een rapport van zijn internist van 3 februari 2012 biedt daartoe volgens het CBR onvoldoende aanleiding. Daarbij heeft het CBR aangetekend dat [appellant] in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld alsnog het volledige rapport in te dienen, maar dat hierop niets is ontvangen. Naar aanleiding van de door de keurend arts aldus gestelde diagnose alcoholmisbruik, heeft het CBR [appellant] ongeschikt geoordeeld voor het besturen van motorrijtuigen en om die reden de gevraagde registratie geweigerd.
4. [appellant] betoogt allereerst dat de in artikel 7:10 van de Awb genoemde beslistermijn door het CBR is overschreden.
4.1. Ingevolge artikel 7:10 van de Awb beslist een bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een adviescommissie is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Vaststaat dat het CBR bij het beslissen op het bezwaarschrift van [appellant] de daarvoor in artikel 7:10 van de Awb gestelde termijn niet in acht heeft genomen. Overschrijding van die termijn betekent echter niet dat het besluit reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 januari 2005 in zaak nr.
200404561/1), valt immers geen wettelijk voorschrift aan te wijzen dat bepaalt dat in een geval als het onderhavige het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven. Dat het besluit van 29 februari 2012 na ommekomst van de in artikel 7:10 van de Awb gestelde termijn is genomen, leidt derhalve niet tot vernietiging van dat besluit, zodat het betoog niet slaagt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR ten onrechte, ondanks zijn schriftelijke toestemming daartoe, heeft nagelaten contact op te nemen met zijn internist. Voorts voert hij ten aanzien van de bij hem gemeten verhoogde bloedwaarden aan dat hij in de tweede helft van het jaar 2011 verschillende medicijnen heeft gebruikt.
5.1. Het betoog faalt. Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2007 in zaak nr.
200606675/1, bestaat in een geval, waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld slechts aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. De rechtbank heeft dat terecht door [appellant] niet aannemelijk gemaakt geacht. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 mei 2011 in de zaak nr.
201009932/1/H3), is het niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de medische bevindingen van de deskundige juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen. De enkele stelling van [appellant] dat de afwijkende bloedwaarden veroorzaakt zijn door medicijngebruik, levert onvoldoende grond op voor het oordeel dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de conclusies van de keuring als hiervoor onder 3 weergegeven. Daarbij komt dat hij de keurend arts na het onderzoek heeft medegedeeld welke medicijnen hij op dat moment gebruikte en de keurend arts daarin geen aanleiding heeft gezien zijn rapport aan te passen. Voorts blijkt uit het door [appellant] in het geding gebrachte deel van de rapportage van zijn internist evenmin van gebreken in de rapportage in evenbedoelde zin, nu deze arts weliswaar concludeert dat non-alcoholische steatohepatitis waarschijnlijker lijkt dan chronisch alcoholgebruik, maar hieruit niet blijkt dat alcoholmisbruik als oorzaak voor de afwijkende bloedwaarden is uit te sluiten. Voor het oordeel dat het CBR ten onrechte heeft nagelaten contact op te nemen met de internist, ziet de voorzitter evenals de rechtbank geen grond. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aan [appellant] zelf is om aan te tonen dat de gemeten verhoogde bloedwaarden een andere oorzaak hebben dan alcoholgebruik. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het CBR [appellant] expliciet in de gelegenheid heeft gesteld het volledige rapport van de internist over te leggen. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het CBR zich niet op basis van het medisch oordeel van de keurend arts op het standpunt mocht stellen dat hij ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2012
195-597.