ECLI:NL:RVS:2012:BX8718

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203976/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H.H.C. Visser
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot opvang en verstrekkingen

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 september 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend die op 29 februari 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was afgewezen. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage had op 10 april 2012 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling vroeg de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet voordat op het hoger beroep was beslist en dat hij gedurende deze periode aanspraak had op opvang en verstrekkingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De minister heeft zich niet verzet tegen het verzoek om niet uitgezet te worden, maar stelde dat de vreemdeling zich voor opvang moest richten tot het COA. De Raad van State oordeelde dat het niet verenigbaar was met het beginsel van loyale samenwerking dat de minister de vreemdeling naar het COA verwees, terwijl hij recht had op opvang en verstrekkingen. De Raad van State heeft het verzoek van de vreemdeling toegewezen en bepaald dat de minister ervoor moet zorgen dat de vreemdeling opvang en verstrekkingen krijgt van het COA, en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201203976/2/V2.
Datum uitspraak: 21 september 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 10 april 2012 in zaak nrs. 12/7178 en 12/7177 in het geding tussen:
(de vreemdeling)
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 11 juli 2012 heeft de Afdeling de vreemdeling meegedeeld dat zij het door hem ingestelde hoger beroep zal aanhouden in afwachting van beantwoording door het Hof van Justitie van de door de Afdeling bij uitspraken van 18 april 2012 in onder meer zaak nr. 201106615/1/T1/V2 (www.raadvanstate.nl) gestelde prejudiciële vragen.
2. De vreemdeling heeft de voorzitter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij gedurende die periode aanspraak heeft op opvang en verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa).
2.1. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva), gelezen in samenhang met het tweede lid van dit artikel, biedt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) opvang aan de vreemdeling wiens asielaanvraag binnen de procedure op het Aanmeldcentrum is afgewezen en ten aanzien van wie een daartoe strekkend en tijdig ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening om de behandeling van het beroep- en hogerberoepschrift in Nederland te mogen afwachten is toegewezen. Uit de toelichting op deze bepaling volgt dat recht op opvang bestaat zodra het verzoek is toegewezen (Strct. 2005, nr. 24).
Hieruit vloeit voort dat na toewijzing van het verzoek voor een beoordeling door het COa of het verzoek al dan niet tijdig is ingediend geen plaats meer is.
2.2. Bij brief van 22 augustus 2012 heeft de minister de voorzitter meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, voor zover de vreemdeling verzoekt te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist. Wat betreft het verzoek om te worden toegelaten tot de opvang, stelt de minister zich op het standpunt dat dit niet met het verzoek kan worden bewerkstelligd en dat de vreemdeling zich hiervoor dient te richten tot het COa.
2.3. Aangezien de minister zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, voor zover de vreemdeling daarin verzoekt niet te worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist, komt het in zoverre reeds daarom voor toewijzing in aanmerking. Daarmee staat tevens vast dat de vreemdeling behoort tot de categorie asielzoekers aan wie het COa ingevolge artikel 3 van de Rva opvang biedt.
2.4. Met het beginsel van loyale samenwerking, neergelegd in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, is slecht verenigbaar dat de minister een vreemdeling die, zoals in dit geval, krachtens rechterlijke uitspraak aanspraak heeft op opvang en verstrekkingen en wiens hoger beroep door de Afdeling is aangehouden in afwachting van de uitkomst van een prejudiciële procedure, naar het COa verwijst teneinde zodanige aanspraak nogmaals te laten vaststellen, eventueel uitmondend in een afzonderlijke rechterlijke procedure. Dit klemt te meer nu, zoals volgt uit hetgeen onder 2.1 en 2.3 is overwogen, na toewijzing van het verzoek voor een nadere beoordeling door het COa van het bestaan van deze aanspraak voor de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Rva bedoelde categorie vreemdelingen geen plaats is. De door de minister voorgestane handelwijze ligt bovendien niet in de rede vanuit een oogpunt van efficiënte inzet van schaarse rechterlijke capaciteit.
2.5. Nu de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling heeft aangehouden in afwachting van voormelde prejudiciële procedure en deze middels onderhavig verzoek te kennen heeft gegeven voor opvang en verstrekkingen in aanmerking te willen komen, is het derhalve aan de minister te bewerkstelligen dat het COa de opvang en verstrekkingen feitelijk ook biedt, in het uiterste geval middels het geven van een daartoe strekkende aanwijzing.
3. Het verzoek wordt toegewezen.
4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist;
II. gelast dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel bewerkstelligt dat de vreemdeling gedurende die periode door het COa opvang en verstrekkingen wordt geboden;
III. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Van Loon
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2012
284.
Verzonden: 21 september 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser