Overwegingen
1. Bij brief van 11 juli 2012 heeft de Afdeling de vreemdeling meegedeeld dat zij het door hem ingestelde hoger beroep zal aanhouden in afwachting van beantwoording door het Hof van Justitie van de door de Afdeling bij uitspraken van 18 april 2012 in onder meer zaak nr. 201106615/1/T1/V2 (www.raadvanstate.nl) gestelde prejudiciële vragen.
2. De vreemdeling heeft de voorzitter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij gedurende die periode aanspraak heeft op opvang en verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa).
2.1. Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva), gelezen in samenhang met het tweede lid van dit artikel, biedt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) opvang aan de vreemdeling wiens asielaanvraag binnen de procedure op het Aanmeldcentrum is afgewezen en ten aanzien van wie een daartoe strekkend en tijdig ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening om de behandeling van het beroep- en hogerberoepschrift in Nederland te mogen afwachten is toegewezen. Uit de toelichting op deze bepaling volgt dat recht op opvang bestaat zodra het verzoek is toegewezen (Strct. 2005, nr. 24).
Hieruit vloeit voort dat na toewijzing van het verzoek voor een beoordeling door het COa of het verzoek al dan niet tijdig is ingediend geen plaats meer is.
2.2. Bij brief van 22 augustus 2012 heeft de minister de voorzitter meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, voor zover de vreemdeling verzoekt te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist. Wat betreft het verzoek om te worden toegelaten tot de opvang, stelt de minister zich op het standpunt dat dit niet met het verzoek kan worden bewerkstelligd en dat de vreemdeling zich hiervoor dient te richten tot het COa.
2.3. Aangezien de minister zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, voor zover de vreemdeling daarin verzoekt niet te worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist, komt het in zoverre reeds daarom voor toewijzing in aanmerking. Daarmee staat tevens vast dat de vreemdeling behoort tot de categorie asielzoekers aan wie het COa ingevolge artikel 3 van de Rva opvang biedt.
2.4. Met het beginsel van loyale samenwerking, neergelegd in artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, is slecht verenigbaar dat de minister een vreemdeling die, zoals in dit geval, krachtens rechterlijke uitspraak aanspraak heeft op opvang en verstrekkingen en wiens hoger beroep door de Afdeling is aangehouden in afwachting van de uitkomst van een prejudiciële procedure, naar het COa verwijst teneinde zodanige aanspraak nogmaals te laten vaststellen, eventueel uitmondend in een afzonderlijke rechterlijke procedure. Dit klemt te meer nu, zoals volgt uit hetgeen onder 2.1 en 2.3 is overwogen, na toewijzing van het verzoek voor een nadere beoordeling door het COa van het bestaan van deze aanspraak voor de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Rva bedoelde categorie vreemdelingen geen plaats is. De door de minister voorgestane handelwijze ligt bovendien niet in de rede vanuit een oogpunt van efficiënte inzet van schaarse rechterlijke capaciteit.
2.5. Nu de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling heeft aangehouden in afwachting van voormelde prejudiciële procedure en deze middels onderhavig verzoek te kennen heeft gegeven voor opvang en verstrekkingen in aanmerking te willen komen, is het derhalve aan de minister te bewerkstelligen dat het COa de opvang en verstrekkingen feitelijk ook biedt, in het uiterste geval middels het geven van een daartoe strekkende aanwijzing.
3. Het verzoek wordt toegewezen.
4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.