ECLI:NL:RVS:2012:BX8319

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112978/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een boete van € 12.000,00 die hem door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd na de constatering dat op 28 april 2010 drie vreemdelingen van Bulgaarse nationaliteit in de onderneming van [appellant] arbeid verrichtten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De minister verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen de boete ongegrond, waarna de rechtbank Amsterdam op 10 november 2011 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond verklaarde. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 mei 2012 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de minister was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling overwoog dat de minister bij het opleggen van de boete rekening moet houden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. [appellant] voerde aan dat zijn financiële situatie, waaronder een bijstandsuitkering en de medische problemen van zijn zoon, aanleiding zou moeten zijn voor matiging van de boete.

De Afdeling oordeelde dat, hoewel de financiële omstandigheden van [appellant] in principe meegewogen moeten worden, in dit geval geen grond voor matiging bestond. Dit kwam doordat [appellant] eerder al een boete had gekregen voor een soortgelijke overtreding en hij kort voor de controle was gewaarschuwd door inspecteurs van de Arbeidsinspectie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boete niet onevenredig was en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201112978/1/V6.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2011 in zaak nr. 11/3402 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2011 heeft de minister [appellant] een boete opgelegd van € 12.000,00 wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 10 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. drs. I. Heijselaar, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Znabet, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete die voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2010 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per overtreding gesteld.
2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 6 december 2010 houdt in dat op 28 april 2010 drie vreemdelingen van Bulgaarse nationaliteit in de Turkse grillroom van [appellant] zijn aangetroffen, terwijl zij arbeid verrichtten bestaande uit het opnemen van bestellingen en schoonmaakwerkzaamheden, zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen waren verleend.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in zijn financiële omstandigheden ten onrechte geen grond heeft gevonden voor matiging van de boete. Hiertoe voert hij aan dat hij een bijstandsuitkering ontvangt en dat zijn zoon ernstige medische problemen heeft.
3.1. Het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav is een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2010 in zaak nr.
200908558/1/V6). Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 21 maart 2012, in zaak nr.
200804654/1/V6) is uitgangspunt dat reden bestaat tot matiging van de opgelegde boete indien op basis van de door de beboete werkgever overgelegde financiële gegevens moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen.
3.2. Niet in geschil is dat [appellant] in 2010 ook al een boete is opgelegd wegens overtreding van de Wav, welk besluit thans in rechte vaststaat. Voorts volgt uit het boeterapport dat hij een kleine drie weken voor de controle uitdrukkelijk is gewaarschuwd door de inspecteurs dat vreemdelingen met de Bulgaarse nationaliteit geen arbeid mogen verrichten zonder tewerkstellingsvergunning en dat mogelijk opnieuw een controle in zijn onderneming zou plaatsvinden. In afwijking van het in 2.3.1 weergegeven uitgangspunt dat op basis van de overgelegde financiële gegevens wordt beoordeeld of financiële omstandigheden aanleiding vormen voor matiging, bestaat in een situatie als deze, waarin ondanks een waarschuwing binnen korte tijd opnieuw de Wav wordt overtreden, reeds hierom geen grond voor het oordeel dat [appellant] door de boete onevenredig wordt getroffen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat voor matiging.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012
565.