201112464/1/A3.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 oktober 2011 in zaak nr. 11/1287 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 10 januari 2011 heeft het college het adres van [appellante] in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Utrecht (hierna: de gba) per 9 december 2010 ambtshalve gewijzigd in [locatie 1] te Utrecht.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door E. Bouma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba), voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, worden gegevens betreffende het adres ontleend aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.
Ingevolge het tweede lid draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd in gebreke is met het doen van aangifte, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder d, worden een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. [appellante] was in de gba ingeschreven op het adres [locatie 2] te Utrecht. Op 27 oktober 2010 hebben medewerkers van de Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen en het Team Handhaving van de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Utrecht (hierna: de onderzoeksmedewerkers) een huisbezoek afgelegd op het adres [locatie 1] te Utrecht, waar de ouders van [appellante] woonachtig zijn, en op 17 februari 2011 op het adres [locatie 2]. Op grond van de bevindingen tijdens deze huisbezoeken, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet woonachtig was op het in de gba geregistreerde adres en heeft het besloten ambtshalve haar adresgegevens per 9 december 2010 te wijzigen in [locatie 1].
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet woonachtig was op het adres [locatie 2]. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank uit het besluit van 8 maart 2011 ten onrechte heeft afgeleid dat zij drie tot vier keer per week bij haar ouders aan de [locatie 1] verblijft, nu zij vier tot vijf dagen per week in haar woning aan de [locatie 2] verblijft en de rest van de week bij haar ouders of vrienden. Daarnaast is de rechtbank uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat zij niet woonachtig was op het door haar opgegeven adres doordat zij niet vier of meer nachten per week daar zou verblijven. Ook zonder een verblijf van vier of meer nachten per week op een opgegeven adres kan onder omstandigheden dat adres als woonadres gelden. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 november 2011 (zaak nr. 11/1236 WWB). Voor haar woning betaalt zij bovendien per maand een bedrag aan huur en tevens ontvangt zij haar post op dat adres. Voorts is in het rapport van het huisbezoek aan de [locatie 2] ten onrechte niet opgenomen dat ook haar schoenen, jassen en badkamerspullen zich op dat adres bevonden. Daarnaast heeft de rechtbank onvoldoende acht geslagen op de verklaring van de verhuurster van de woning aan de [locatie 2]. Voor het oordeel dat zij haar hoofdverblijf ergens anders zou hebben, bestaan derhalve geen aanknopingspunten, aldus [appellante].
3.1. Uit het rapport van 27 oktober 2010 volgt dat de onderzoeksmedewerkers op het adres [locatie 1] een volledig ingerichte slaapkamer aantroffen die werd gebruikt door [appellante]. In de kamer stond een eenpersoonsbed, een ladekast met zes laden en een linnenkast. In de ladekast lagen een Turks en een Nederlands paspoort van [appellante], cd's, een rapport van 15 mei 2010 en haar volledige administratie. Geconcludeerd werd dat alle post van [appellante] nog naar het adres [locatie 1] werd gezonden. In de ladekast werden verder onder meer toilettassen, een agenda met bonnetjes, een mapje van een autoverzekering, medicijnen op naam van [appellante] van 9 september 2010, boeken en twaalf broeken, die volgens de broer van [appellante] van haar zijn, aangetroffen. In de linnenkast lagen planken vol kleding van [appellante] en drie dozen met schoenen en handtassen. In de badkamer werden onder meer vier tandenborstels aangetroffen en diverse scheermesjes. Het energieverbruik van de woning in 2009 is daarnaast voor minimaal drie personen geweest, aldus het rapport.
Op 10 december 2010 heeft [appellante] haar zienswijze, met betrekking tot het voornemen van het college ambtshalve haar adresgegevens in de gba te wijzigen, telefonisch kenbaar gemaakt. Uit aantekeningen van dit telefoongesprek volgt dat zij heeft verklaard dat zij bij haar ouders, vrienden en aan de [locatie 2] verblijft. Tevens heeft zij verklaard niet meer aan de [locatie 1] woonachtig te zijn, maar uit veiligheidsoverwegingen veel spullen daar te laten en om die reden ook haar post daar te laten bezorgen. Verder heeft zij verklaard drie tot vier keer per week bij haar ouders aan de [locatie 1] te logeren, omdat zij hen helpt met onder andere boodschappen en schoonmaak.
Uit het rapport van 17 februari 2011 volgt dat de onderzoeksmedewerkers op het adres [locatie 2] een kleine kamer aantroffen waar volgens de verhuurster [appellante] woonachtig was. Op de grond lag een matras zonder lakens of deken. En stond een tv-meubel met tv. Er werden geen boeken of post waargenomen. Wel lagen er enkele make-upspullen en werd in een kast een kleine hoeveelheid dameskleding gevonden. Op de vraag of [appellante] altijd daar verblijft, antwoordde de verhuurster dat [appellante] soms bij vriendinnen of haar ouders verblijft, aldus het rapport.
4. Vooropgesteld wordt dat artikel 47, eerste lid, van de Wet gba in beginsel verplicht dat gegevens betreffende het adres worden ontleend aan een aangifte van een ingezetene tot adreswijziging. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de betrokkene het in de aangifte vermelde adres niet heeft.
Gelet op de rapporten van de huisbezoeken en de aantekeningen van de zienswijze van [appellante] heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] niet woonachtig was op het adres [locatie 2]. De rechtbank is, anders dan [appellante] betoogt, niet van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, omdat het besluit niet alleen is gebaseerd op het gegeven dat [appellante] niet vier nachten of meer per week op de [locatie 2] verblijft. Die conclusie wordt immers ondersteund door meer omstandigheden uit de rapporten waaronder met name het feit dat zich op het adres [locatie 1] een volledig ingerichte kamer bevond in tegenstelling tot de geringe hoeveelheid persoonlijke spullen die zijn aangetroffen in de kamer aan de [locatie 2]. Voorts kan het betoog van [appellante] dat zij haar post op het adres [locatie 2] ontvangt, niet leiden tot een ander oordeel, omdat zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] zelf heeft verklaard dat zij haar post uit veiligheidsoverwegingen aan de [locatie 1] laat bezorgen. Bovendien volgt uit het rapport van 17 februari 2011 dat in de kamer aan de [locatie 2] geen post is aangetroffen. Tevens is niet aannemelijk gemaakt dat zich in de kamer aan de [locatie 2] meer spullen bevonden dan uit het rapport van het huisbezoek volgt. Dat [appellante] maandelijks een bepaald bedrag aan huur betaalt en de verhuurster heeft verklaard dat [appellante] aldaar woonachtig is, kan, gelet op alle overige omstandigheden, niet leiden tot het oordeel dat het adres [locatie 2] het woonadres van [appellante] is, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet gba. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op goede gronden heeft besloten ambtshalve de adresgegevens van [appellante] in de gba te wijzigen in [locatie 1].
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012