ECLI:NL:RVS:2012:BX8288

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112215/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Vlieland Kom en de mogelijkheid van kleinschalige detailhandel

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Vlieland Kom" dat op 17 oktober 2011 door de raad van de gemeente Vlieland is vastgesteld. Appellanten, wonend te Vlieland, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het plan geen mogelijkheid biedt voor de vestiging van een kleinschalige detailhandel, een zogenaamde miniwinkel, op hun perceel. De appellanten betogen dat de miniwinkel de levendigheid in het dorp zou verhogen en dat deze winkel in spirituele artikelen uniek zou zijn op Vlieland. Ze verwijzen naar andere gemeenten die een ruimer beleid voeren ten aanzien van miniwinkels en stellen dat de Drank- en Horecawet niet in de weg staat aan hun plannen.

De raad van de gemeente Vlieland heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat een combinatie van horeca en detailhandel op één perceel onwenselijk is, omdat dit kan leiden tot een toename van de druk op de omgeving. Het bestemmingsplan voorziet daarom niet in deze combinatie en de raad wenst geen uitzondering te maken voor het perceel van de appellanten, om precedentwerking te voorkomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 september 2012 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door B. Verheij.

De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen uitzondering te maken op het gemeentelijk beleid dat horeca- en detailhandelsactiviteiten gescheiden houdt. De omstandigheden die door de appellanten zijn aangevoerd, zoals de vermeende positieve bijdrage van de miniwinkel aan de levendigheid van het dorp, zijn door de Afdeling niet voldoende geacht om van het beleid af te wijken. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201112215/1/R4.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Vlieland,
en
de raad van de gemeente Vlieland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Vlieland Kom" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door B. Verheij, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het beroep van [appellanten] is gericht tegen het plan voor zover dit niet voorziet in de mogelijkheid van kleinschalige detailhandel, een zogenoemde miniwinkel, in een ruimte aan de achterzijde van hun hotel op het perceel aan de [locatie]. Zij betogen dat een miniwinkel de levendigheid in het dorp verhoogt. Daarnaast zal de door hen beoogde miniwinkel in spirituele artikelen de enige in zijn soort zijn op Vlieland en past deze in de huidige tijd waarbij voor spiritualiteit en zingeving steeds meer aandacht komt, aldus [appellanten]. In dit verband betogen zij dat andere gemeenten een ruimer beleid voeren ten aanzien van de vestiging van miniwinkels, en dat artikel 15 van de Drank- en Horecawet zich niet tegen de vestiging van de miniwinkel verzet.
2. De raad stelt dat binnen de bebouwde kom van Vlieland een combinatie van horeca en detailhandel op één perceel onwenselijk is, omdat dit zal leiden tot een toename van de druk op de omgeving vanwege een mogelijke verruiming van de openingstijden. Het plan voorziet dan ook niet in deze combinatie. Op dit uitgangspunt wenst de raad geen uitzondering te maken voor het perceel aan de Dorpsstraat 173, nu dit een ongewenste precedentwerking kan hebben.
3. Blijkens de verbeelding is aan het perceel aan de Dorpsstraat 173 de bestemming "Recreatie" toegekend met de aanduiding "horeca". Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van appartementen en/of kamphuizen, al dan niet in combinatie met woningen en/of horeca. Het plan voorziet niet in de mogelijkheid tot het vestigen van kleinschalige detailhandel, al dan niet via een wijzigingsbevoegdheid, op het perceel.
4. De raad heeft toegelicht dat het gemeentelijk beleid erop is gericht horeca- en detailhandelsactiviteiten gescheiden te houden. De raad heeft voorts toegelicht dat dit beleid binnen de gemeente consequent wordt toegepast, hetgeen [appellanten] niet hebben bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de door [appellanten] gestelde omstandigheden dat de door hen beoogde miniwinkel de levendigheid in het dorp vergroot en toegevoegde waarde heeft voor het winkelbestand op Vlieland geen aanleiding behoeven te zien van genoemd beleid af te wijken. Genoemde omstandigheden kunnen immers worden geacht in het gemeentelijk beleid te zijn verdisconteerd. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad van belang heeft kunnen achten dat een uitzondering op genoemd beleid een ongewenste precedentwerking kan hebben.
Voor zover [appellanten] erop wijzen dat andere gemeenten een ruimer beleid voeren ten aanzien van miniwinkels, overweegt de Afdeling dat de raad bij de toekenning van bestemmingen aan gronden niet gebonden is aan beleid in andere gemeenten.
Voor zover [appellanten] betogen dat artikel 15 van de Drank- en Horecawet zich niet verzet tegen de door hen gewenste vestiging van een miniwinkel op hun perceel aan de [locatie], overweegt de Afdeling dat bedoeld artikel de raad evenmin verplicht tot het toestaan van detailhandel gecombineerd met een horecagelegenheid.
5. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012
568-745.