201200377/1/A1.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Heensehoeve B.V., gevestigd te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 november 2011 in zaak nr. 11/3481 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen.
Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft het college geweigerd aan De Heensehoeve ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van luchtwassers in de bestaande stallen op het perceel Heensedijk 16b te De Heen.
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het college het door De Heensehoeve daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2011 heeft de rechtbank het door De Heensehoeve daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft De Heensehoeve hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Heensehoeve heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2012, waar De Heensehoeve, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. Mailoa, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Het bouwplan ziet op het plaatsen van zes luchtwassers van 3 m hoog, 7 m breed en 4 m diep aan de achterzijde van de varkensstallen.
Op de gronden waarop het is voorzien rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden". Niet in geschil is dat het bouwplan daarmee in strijd is.
Op 10 december 1993 is ten behoeve van het bouwen van varkensstallen op het perceel een bouwvergunning aangevraagd. Ten tijde van het indienen van die aanvraag was op het perceel het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak" van toepassing. Van 2 september tot en met 30 september 1996 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" ter inzage gelegen, welk bestemmingsplan in 1997 in werking is getreden. Op 8 februari 1999 heeft het college bouwvergunning verleend voor de varkensstallen.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 46, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen drie maanden na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde en voor zover van belang, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning in afwijking van artikel 46, eerste lid, aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist.
Ingevolge artikel 35, lid A, onder 1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, mogen bouwwerken, welke op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan legaal zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van dit plan, op voorwaarde dat de afwijking van het plan ook naar de aard niet wordt vergroot en behoudens onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk worden veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering tot gevolg heeft.
De Heensehoeve betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het overgangsrecht niet op het bouwplan van toepassing is. Daartoe voert zij aan dat de aanvraag om bouwvergunning ten behoeve van de varkensstallen in overeenstemming was met het ten tijde van die aanvraag ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak", zodat de bouwvergunning moest worden verleend. Derhalve konden volgens De Heensehoeve de varkensstallen ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" worden gebouwd, als bedoeld in artikel 35, lid A, van de planvoorschriften. De omstandigheid dat de tevens voor het gebruik van de varkensstallen vereiste milieuvergunning van 26 januari 1995 door de Afdeling is vernietigd en dat pas op 30 maart 1999 opnieuw milieuvergunning is verleend, gedurende welke periode het besluit op de aanvraag om bouwvergunning diende te worden aangehouden, staat aan een restrictieve uitleg van het overgangsrecht in de weg, aldus De Heensehoeve. Nu het plaatsen van de luchtwassers voorts het gedeeltelijk veranderen en vernieuwen van de varkensstallen betreft, is volgens De Heensehoeve het overgangsrecht ook daarop van toepassing.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het overgangsrecht als bedoeld in artikel 35, lid A, van de planvoorschriften niet op het bouwplan van toepassing is. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat het in dat artikel opgenomen zinsdeel "kunnen worden gebouwd", anders dan De Heensehoeve betoogt, ziet op de situatie waarin ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ten behoeve van een bouwvergunningplichtig bouwwerk reeds een bouwvergunning is verleend, omdat deze bouwwerken uitsluitend met een bouwvergunning legaal kunnen worden gerealiseerd. De door De Heensehoeve ter zitting vermelde uitspraak van de Afdeling van 24 december 2002 in zaak nr.
200203082/1leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat op dat geschil een andere overgangsbepaling van toepassing is. De omstandigheid dat ten aanzien van de aanvraag om bouwvergunning een aanhoudingsplicht gold nu de benodigde milieuvergunning ontbrak, leidt, anders dan De Heensehoeve betoogt, niet tot een andere uitleg van het overgangsrecht.
De Heensehoeve betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing te verlenen. Daartoe voert zij aan dat nu het perceel is gelegen in een agrarisch gebied, het belang van recreatie, stilte, leefbaarheid en veiligheid in de polder niet opweegt tegen het belang van De Heensehoeve om haar bedrijf te exploiteren. Bovendien wordt volgens De Heensehoeve de kwaliteit van het woon- en leefklimaat door het realiseren van de luchtwassers gediend nu daardoor de emissies worden gereduceerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200906091/1), betreft het beslissen op een verzoek om ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit op het verzoek heeft kunnen komen.
Het college heeft aan de weigering ontheffing te verlenen ten grondslag gelegd dat het gebruik van de bebouwing op het perceel ten behoeve van een intensieve veehouderij niet verenigbaar is met het beleid dat het reeds jaren voert in het kader van de verder te ontwikkelen recreatieve functie van de Heensche Polder. Voorts strookt de aanwezigheid van een intensieve veehouderij niet met het belang van openheid, leefbaarheid en veiligheid in de polder. De Heensche Polder is bovendien aangemerkt als stiltegebied waarin stilteverstorende functies geweerd worden. Tot slot heeft het college zich op het standpunt gesteld dat vestiging van een intensieve veehouderij het woon- en leefmilieu van de dorpskern De Heen aantast.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing voor het bouwplan te verlenen. In de omstandigheid dat dit financieel nadeel oplevert voor De Heensehoeve, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Dit geldt ook ten aanzien van hetgeen De Heensehoeve heeft aangevoerd over de transportbewegingen. Daarbij speelt een rol dat De Heensehoeve de varkensstallen heeft opgericht alvorens zij over alle benodigde vergunningen beschikte en dat het college, naar door hem onweersproken gesteld, meerdere malen aan De Heensehoeve heeft medegedeeld dat de varkensstallen zonder die vergunningen niet in gebruik konden worden genomen.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012