201201152/1/A1.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2011 in zaak nr. 10/6139 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.
Bij besluit van 9 april 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een persoonsgebonden gedoogbeschikking verleend voor het bewonen van het gebouw op het perceel [locatie] te Blaricum.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2012, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Gompel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Ingevolge het ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "Villagebieden" rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 17.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 17.2, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, mogen op deze gronden hoofdgebouwen en bijgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge aanhef en onder b, voor zover hier van belang, is indien op de plankaart geen aanduiding is opgenomen, per bestemmingsvlak ten hoogste 1 woning toegestaan.
Ingevolge aanhef en onder h, worden indien op de plankaart een bouwvlak is opgenomen, gebouwen uitsluitend gebouwd in het bouwvlak.
Ingevolge de bij het bestemmingsplan behorende plankaart vormen de percelen [locatie] en [locatie 2] tezamen één bestemmingsvlak zonder nadere aanduiding, zodat in samenhang bezien met artikel 17.2 aanhef en onder b, van de planvoorschriften, 1 woning op het bestemmingsvlak is toegestaan. Op het gedeelte van het bestemmingsvlak dat wordt aangeduid als [locatie] is, anders dan op het gedeelte van het bouwperceel dat wordt aangeduid als [locatie 2], geen bouwvlak opgenomen.
[appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om aan [vergunninghouder] een persoonsgebonden gedoogbeschikking te verlenen voor het gebruik van het gebouw op het perceel als woning. Daartoe voeren zij aan dat dit gebruik van het gebouw ten behoeve van bewoning ter plaatse is toegestaan.
De Afdeling is bij uitspraak van 29 juni 2011 in zaak nr. 200905904/1/R1 (www.raadvanstate.nl) tot het oordeel gekomen dat nu aan de gronden aan de [locatie] de bestemming "Wonen" is toegekend en derhalve gebruik van de gronden voor wonen is toegestaan, handhavend optreden tegen het gebruik van deze gronden en van de daarop opgerichte bouwwerken voor wonen niet mogelijk is. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet hierop was het college niet bevoegd om voor het gebruik van het gebouw op het perceel ten behoeve van bewoning een persoonsgebonden gedoogbeschikking te verlenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu het college niet bevoegd was een gedoogbeschikking te nemen, het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2010 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2011 in zaak nr. 10/6139;
verklaart het door [appellant] en anderen bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum van 19 oktober 2010, kenmerk 2010-016021/BA;
herroept het besluit van 9 april 2010, kenmerk 2010-001400/BA;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Blaricum tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Blaricum aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012