201203380/1/R2.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] , wonend te Nijmegen,
appellant,
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Bij besluit van 15 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Broersveld-Kwakkenberg 1971-74 ([locatie])" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. D.A. te Braake, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de Stichting Voortgezet Montessori Onderwijs Nijmegen en omstreken, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer en [gemachtigde].
Het plan voorziet in de uitbreiding van het Montessori College Nijmegen (hierna: het MCN) op de locatie aan de [locatie]. Het MCN is thans nog verspreid over drie verschillende locaties in Nijmegen en zal met het plan worden geclusterd op één locatie.
De raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] betwist, voor zover [appellant] stelt dat de raad onvoldoende heeft gekeken naar alternatieve locaties. Het beroep van [appellant] steunt volgens de raad in zoverre niet op een bij hem naar voren gebrachte zienswijze.
Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. In de zienswijze heeft [appellant] zich gericht tegen het (ontwerp)bestemmingsplan in zijn geheel. Het bezien van alternatieve locaties raakt het plan in zijn geheel. Gelet hierop is [appellant] ontvankelijk in zijn beroep, ook voor zover het deze beroepsgrond betreft.
Terughoudende informatieverstrekking
[appellant] betoogt dat de gemeente, anders dan zij stelt, zeer terughoudend informatie heeft verstrekt omtrent de ontwikkeling en voortgang van het plan.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt derhalve aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu de door [appellant] bedoelde onzorgvuldigheid, wat daar verder ook van zij, heeft plaatsgevonden voor de terinzagelegging van het ontwerpplan, maakt het geen deel uit van de in de Wro geregelde procedure. Het bezwaar aangaande de onzorgvuldige procedure kan daardoor geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten.
[appellant] stelt dat het plan vanwege de omvang van de bouwvlakken in samenhang met de toegestane bouwhoogte afbreuk doet aan het karakter van de Kwakkenbergweg, de Postweg en het Kwakkenberggebied in zijn algemeenheid. In dat verband wijst hij erop dat het gebied is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en voor uitvoering van het plan een ontheffing noodzakelijk is van het college van gedeputeerde staten van Gelderland nu door het plan de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant zullen worden aangetast.
Voorts zullen ten behoeve van het plan bomen worden gerooid en struiken worden weggehaald terwijl in het gemeentelijke Structuurplan juist als uitgangspunt is opgenomen dat de wijk zijn groene karakter dient te behouden. Ook zijn de bouwvlakken te dicht op de erfgrens geprojecteerd waardoor geen ruimte is voor de aanleg van bomen en struiken. Volgens [appellant] dient in het plan een minimale afstand van 8 meter te worden opgenomen voor bebouwing ten opzichte van de erfgrens. Een toename van het aantal leerlingen tot 1400 leidt volgens hem ook tot een aantasting van het laagdynamische karakter van het gebied.
Wat betreft deze beroepsgrond ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 16 mei 2012 in zaak nr.
201203380/2/R2, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgrond.
[appellant] stelt dat voor het bepalen van de omvang van het bruto vloeroppervlak van de bouwvlakken waarop de nieuwe schoolgebouwen zijn voorzien ten onrechte niet is getoetst aan de rijkshuisvestingsnormen voor scholen. Volgens zijn berekeningen leidt de omvang van het voorziene bouwoppervlak tot de mogelijkheid om 2000 tot 2500 leerlingen te huisvesten in plaats van de in het plan voorgestelde 1400. Volgens [appellant] zal het aantal leerlingen dan ook meer bedragen dan 1400.
Voorts stelt hij dat herbouw van de twee bestaande schoolgebouwen niet binnen de planperiode zal geschieden, zodat deze bouwvlakken conform de feitelijk bestaande hoogte hadden moeten worden bestemd, die lager is dan de in het plan voorziene hoogte van 12 meter. Voor zover deze hoogte aanvaardbaar zou worden geacht, dient volgens hem het teveel aan bruto vloeroppervlak in mindering te worden gebracht op de twee nieuw voorziene bouwvlakken.
De raad stelt dat de bruto vloeroppervlakte voor scholen in het voortgezet onderwijs minimumnormen zijn en dat met scholen voor voortgezet onderwijs uit de omgeving afspraken zijn gemaakt omtrent het aantal leerlingen, teneinde grote fluctuaties in het leerlingenaantal tegen te gaan. Op basis van deze afspraken is verzekerd dat het MCN niet meer dan 1400 leerlingen zal huisvesten. De raad erkent dat het voorziene vloeroppervlak ruimer is dan de minimumnormen maar acht dit gelet op het type onderwijs waar het MCN voor staat aanvaardbaar.
De Afdeling acht door [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het MCN meer dan 1400 leerlingen zal huisvesten. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de scholen voor voortgezet onderwijs uit de omgeving afspraken hebben gemaakt over het aantal toe te laten leerlingen. De raad heeft bij het opstellen van het plan dan ook in redelijkheid van dit aantal mogen uitgaan. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan vanwege het totale bruto vloeroppervlak in samenhang met een leerlingenaantal van 1400 onaanvaardbaar is. In dit verband acht de Afdeling van belang dat de normen voor het bruto vloeroppervlak voor scholen in het voortgezet onderwijs minimumnormen zijn en dat het MCN ter zitting heeft gesteld dat ervoor is gekozen om voor de leerlingen zoveel mogelijk te voorzien in eigen theorie- en praktijklokalen met bijbehorende studeerkamers.
De Afdeling acht het uitgangspunt van de raad om aan te sluiten bij de bouwhoogte van 12 meter uit het vorige plan niet onredelijk. Het betoog van [appellant] dat de bouwhoogte van de twee bestaande gebouwen in het plangebied conform de bestaande hoogte had moeten worden bestemd nu deze gebouwen niet binnen de planperiode zullen worden herbouwd, volgt de Afdeling niet. Door het MCN is ter zitting naar voren gebracht dat het plan gefaseerd zal worden uitgevoerd en dat de twee bestaande gebouwen in het middendeel van het plangebied voorlopig als zodanig in gebruik zullen blijven. Dat vast staat dat de desbetreffende twee gebouwen niet binnen de planperiode zullen worden herbouwd acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt. In aansluiting hierop en op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bruto vloeroppervlak van de overige gebouwen dient te worden verkleind.
[appellant] stelt verder dat de ontsluiting van het MCN onvoldoende is. Volgens hem leidt de voorziene uitrit via de Beukenlaan op de Kwakkenbergweg tot verkeersonveilige situaties. Een noodzakelijke verkeerskundige aanpassing van de Kwakkenbergweg zal volgens [appellant] leiden tot een onevenredige aantasting van het karakter en de uitstraling van de weg.
De raad stelt dat de in- en uitrit voor het fietsverkeer is voorzien ter hoogte van de Beukenlaan aan de Kwakkenbergweg. Om ter plaatse een veilige ontsluiting te waarborgen worden verkeerskundige maatregelen getroffen, waaronder een verlaging van de maximum snelheid naar 30 kilometer per uur en een aanpassing van het wegprofiel om deze rijsnelheid te bewerkstelligen. Volgens de raad zal dit niet leiden tot een aantasting van het karakter en de uitstraling van de Kwakkenbergweg.
Niet in geschil is dat de Beukenlaan ter plaatse van de Kwakkenbergweg zal dienen als ontsluitingsweg voor de leerlingen van het MCN per voet of (brom)fiets. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel deze ontsluiting onaanvaardbaar te achten. Weliswaar zal op bepaalde tijden ter plaatse sprake zijn van piekmomenten van het aantal leerlingen, maar de voorziene ontsluitingsweg heeft een breedte van 8 meter. Voorts is van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de Kwakkenbergweg een relatief rustige weg is en dat verkeerskundige maatregelen zullen worden uitgevoerd, zoals het verlagen van de maximum snelheid naar 30 kilometer per uur, een aanpassing in het wegprofiel van de Kwakkenbergweg om een verlaging van de rijsnelheid te bewerkstelligen en de verplaatsing van het huidige zebrapad.
Financiële uitvoerbaarheid
[appellant] betwijfelt of het plan financieel uitvoerbaar is.
Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening, gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. Hierbij betrekt de Afdeling dat in de plantoelichting staat dat een gedeelte van het plangebied deel uitmaakt van de grondexploitatie Driehuizen/Kwakkenberg/Heemraadstraat en dat dekking van de kosten plaatsvindt door de verkoop van grond ten behoeve van onderwijs, sport, woningbouw, tijdelijke verhuuropbrengsten en een aantal bijdragen vanuit de gemeente. Ook wat betreft de financiële uitvoerbaarheid ten aanzien van het overige deel van het plangebied is bij de Afdeling geen twijfel gerezen omtrent de financiële uitvoerbaarheid.
Volgens [appellant] heeft de raad niet onderbouwd waarom concentratie van het MCN juist op deze locatie dient plaats te vinden. Volgens hem zijn er ook alternatieve locaties en heeft de raad deze ten onrechte niet bezien. Hij wijst op het voormalig kampeerterrein op ongeveer 400 meter afstand van de huidige locatie en de locatie achter de sportvelden aan de d'Almarasweg. Hoewel deze locaties ook een bijzondere natuurwaarde hebben, is deze niet zo uniek als op de locatie ter plaatse van het plangebied, aldus [appellant] . Ook had een alternatief kunnen zijn om de bestaande locaties te handhaven en daar nieuwbouw te plegen, waarbij ook de mogelijkheid bestaat om twee in plaats van drie locaties te handhaven.
De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft hij beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De raad stelt dat de door [appellant] genoemde locaties in de EHS liggen. De locatie van het voormalig kampeerterrein heeft een bosbestemming zonder bouwvlak, aan de gronden achter de sportvelden is een sport-, agrarische- of natuurbestemming toegekend en aan de d'Almarasweg is evenmin een bouwvlak toegekend. Wat betreft de vrijkomende kavels aan de Berg en Dalseweg en de Vlierestraat heeft de raad gesteld dat deze locaties te klein zijn om nieuwbouw te realiseren en dat nieuwbouw op deze plek hoge kosten met zich brengt vanwege tijdelijke vervangende huisvesting. Gelet hierop zijn deze locaties volgens de raad niet geschikt voor de voorgenomen bouwplannen, terwijl op de locatie aan de Kwakkenbergweg reeds in het vorige plan was voorzien in een bouwmogelijkheid ten behoeve van bijzondere doeleinden. Gezien het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in voldoende mate de voor- en nadelen van alternatieven wat betreft de locatie van het MCN heeft afgewogen.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012