ECLI:NL:RVS:2012:BX8245

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201204024/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verplaatsing bushalte in Hilvarenbeek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 28 maart 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek van een verzoek van [appellant] om de bushalte nabij zijn woning aan [locatie 1] te verplaatsen naar [locatie 2]. Het college heeft op 21 juni 2011 besloten om het verzoek af te wijzen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het college een ruime beleidsvrijheid heeft bij het nemen van dergelijke besluiten en dat de belangen van verkeersveiligheid en toegankelijkheid voor mindervaliden in de afweging zijn meegenomen.

Tijdens de zitting op 9 mei 2012 heeft [appellant] zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de huidige locatie van de bushalte onveilig is en dat de verplaatsing naar [locatie 2] een betere oplossing zou zijn. Hij verwees naar de 'Handleiding toegankelijke haltevoorzieningen' en de toekomstige Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het college verdedigde echter zijn standpunt dat de huidige locatie van de bushalte veilig is en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door de bushalte niet te verplaatsen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belangenafweging door het college niet onevenwichtig was en dat de huidige bushalte voldoet aan de eisen voor toegankelijkheid voor mindervaliden. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201204024/1/A3.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Hilvarenbeek (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 maart 2012 in
zaak nr. 11/5845 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om de voor de woning aan de [locatie 1] gelegen bushalte te verplaatsen naar de woning op de [locatie 2] afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door ing. P.J.M. van Leest, werkzaam bij Peter van Leest Intermediair & Advies, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Gielen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 mag een bestuurder zijn voertuig niet laten stilstaan bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord.
Ingevolge het tweede lid geldt onderdeel e van het eerste lid niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers.
2. Het college heeft aan de gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat het een vaste gedragslijn hanteert om bushaltes zo veel mogelijk op dezelfde plaatsen als de bestaande bushaltes toegankelijk te maken. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat een bushalte op de rijbaan een verkeersremmend effect heeft, hetgeen weggebruikers mogen verwachten in een dertig kilometer zone. Voorts kunnen mindervaliden bij het uitstappen vanaf de bushalte rechtstreeks het trottoir bereiken zonder dat zij een fietspad hoeven over te steken. Bovendien is de lengte van het perron op de huidige plek voldoende toegankelijk bij het in- en uitstappen, zodat wordt voldaan aan het belang van toegankelijk openbaar vervoer voor mindervaliden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn vaste gedragslijn dat bestaande haltes niet worden verplaatst niet consistent toepast. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de bushalte op de huidige plek een verkeersonveilige situatie met zich brengt, omdat de weg onvoldoende breed is wanneer de bus voor de bushalte staat. Daarbij gaat het, anders dan de rechtbank heeft overwogen, om een opstapplaats en niet om een uitstapplaats. [appellant] voert verder onder verwijzing naar de 'Handleiding toegankelijke haltevoorzieningen' aan dat de aanleg van een fietspad achter het perron van de bushalte veiliger is, hetgeen wordt bereikt indien de bushalte wordt verplaatst naar de [locatie 2]. Weliswaar bevat deze handleiding geen wettelijke verplichtingen, maar anticipeert deze op de nog niet formeel in werking getreden Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte die eisen gaat stellen aan de toegankelijkheid voor mindervaliden van het openbaar vervoer. Bovendien voldoet de perronlengte op de huidige plek niet aan de eisen voor een toegankelijke haltevoorziening. Ten slotte ondervindt hij een onevenredige inbreuk op zijn privacy, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat aan het college bij het nemen van een besluit, als hier aan de orde, een ruime beleidsvrijheid toekomt. Het is aan het college om de verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.2. Met de rechtbank acht de Afdeling het door het college gehanteerde uitgangspunt om bestaande haltes niet te verplaatsen, omdat met de huidige situering van de haltes een evenwichtige spreiding is gerealiseerd niet onredelijk. Het college heeft te kennen gegeven dat de bushalte een verkeersremmend effect heeft waarbij de weg voldoende breed is, zodat motorvoertuigen en fietsers de bus op een veilige wijze kunnen passeren. Daarmee geeft de verkeersveiligheid geen aanleiding om tot verplaatsing van de bushalte over te gaan. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat hoewel de 'Handleiding toegankelijke haltevoorzieningen' geen wettelijke verplichtingen bevat, deze niet zonder betekenis is. Omdat op de huidige locatie een bushalte mogelijk was die toegankelijk is voor mindervaliden, heeft het college met dit belang rekening gehouden. Dat volgens [appellant] de locatie ter hoogte van de [locatie 2] meer geschikt is, brengt niet met zich dat het college daarom tot verplaatsing diende te besluiten. Verder heeft het college te kennen gegeven dat de bushalte op grotere afstand van de voorgevel is geplaatst dan voorheen het geval was. Bovendien staat de bushalte reeds jaren voor de woning van [appellant]. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college op grond van de door [appellant] aangevoerde omstandigheden gehouden was om tot verplaatsing van de bushalte over te gaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012
97-697.