201207153/2/A3.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autodemontagebedrijf de Ooievaar B.V., gevestigd te Blokker, gemeente Hoorn,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 19 juli 2012 in zaken nrs. 12/1348 en 12/1349 in het geding tussen:
Autodemontagebedrijf de Ooievaar
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft de RDW de aan Autodemontagebedrijf de Ooievaar verleende erkenning bedrijfsvoorraad ingetrokken voor een periode van zes weken.
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft de RDW het door Autodemontagebedrijf de Ooievaar daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en aanleiding gezien de sanctieduur te matigen tot vier weken.
Bij uitspraak van 19 juli 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door Autodemontagebedrijf de Ooievaar daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Autodemontagebedrijf de Ooievaar hoger beroep ingesteld en de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar Autodemontagebedrijf de Ooievaar, vertegenwoordigd door mr. J.W. Bloem, advocaat te Zaanstad, vergezeld door directeur en medewerker, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter ziet af van toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat hij van oordeel is dat nader onderzoek en debat nog kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Autodemontagebedrijf de Ooievaar heeft de voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit van 31 mei 2012 wordt geschorst.
3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Autodemontagebedrijf de Ooievaar het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van de Regeling heeft overtreden wat het voertuig met kenteken [..-..-..] betreft. Volgens de voorzieningenrechter heeft de RDW daarvoor, nu de overtreding valt in categorie II, terecht een schriftelijke waarschuwing gegeven. In de aangevallen uitspraak is verder geoordeeld dat de RDW het standpunt mocht innemen dat Autodemontagebedrijf de Ooievaar voor het voertuig met kenteken [..-..-..] geen transactiecode heeft verkregen en dat niettemin een vrijwaringsbewijs voor dat voertuig is uitgeschreven. Volgens de voorzieningenrechter heeft de RDW daarom terecht een overtreding aangenomen van het bepaalde in artikel 12, derde lid, van de Regeling en die overtreding gekwalificeerd als een overtreding van categorie II. De RDW heeft voorts geen aanleiding hoeven zien om in afwijking van het beleid de sanctie verder te matigen dan zij reeds heeft gedaan, aldus de voorzieningenrechter.
4. Autodemontagebedrijf de Ooievaar betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft onderkend dat zij wat het feit betreft dat tot de waarschuwing heeft geleid, te goeder trouw is afgegaan op de gegevens die haar voorafgaande aan het opnemen van het voertuig met kenteken [..-..-..] in de bedrijfsvoorraad zijn verstrekt door of vanwege de verkoper, namelijk de gemeente Den Helder.
Zij betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft onderkend dat zij wat de overtreding met betrekking tot het voertuig met kenteken [..-..-..] betreft, te goeder trouw heeft gehandeld en dat de RDW een verwijt kan worden gemaakt. De RDW heeft haar verzocht telefonisch contact op te nemen en naar aanleiding van dat verzoek is ten aanzien van dat voertuig door de RDW mondeling een onjuiste transactiecode verstrekt. Volgens Autodemontagebedrijf de Ooievaar mocht zij er onder de gegeven omstandigheden van uitgaan dat het voertuig in de bedrijfsvoorraad was opgenomen.
5. Naar het oordeel van de voorzitter is er op voorhand onvoldoende grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.
5.1. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de voorzieningenrechter met juistheid vastgesteld dat Autodemontagebedrijf de Ooievaar met betrekking tot het voertuig met kenteken [..-..-..] het bepaalde neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Regeling heeft overtreden. De voorzieningenrechter heeft voorts, naar voorlopig oordeel van de voorzitter, op goede gronden geoordeeld dat de RDW de overtreding terecht heeft aangemerkt als een overtreding die valt in categorie II, als bedoeld in paragraaf 4.5.2 van de Bijlage Bedrijfsvoorraad en Handelaarskentekenbewijzen (hierna: de bijlage) bij de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW (hierna: de toezichtbeleidsbrief) en dat de RDW overeenkomstig het in de toezichtbeleidsbrief opgenomen stroomschema terecht een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven. De door Autodemontagebedrijf de Ooievaar aangevoerde omstandigheden waaronder zij de overtreding heeft gepleegd, leiden voorshands niet tot het oordeel dat de RDW had moeten afzien van het geven van een schriftelijke waarschuwing.
Wat de overtreding ten aanzien van het voertuig met kenteken [..-..-..] betreft heeft de RDW ter zitting van de voorzitter toegelicht dat het aanmelden van een voertuig in de bedrijfsvoorraad op twee manieren kan geschieden, namelijk via de geautomatiseerde weg en via het postkantoor. Het telefonisch aanmelden van een voertuig in de bedrijfsvoorraad is niet mogelijk, aldus de RDW. De RDW heeft een helpdesk ingericht teneinde vragen van erkenninghouders te kunnen beantwoorden. De medewerkers van deze helpdesk verstrekken gegevens aan de hand van telefonische opgave van het kenteken van het voertuig waarover de gegevens worden verzocht. Een medewerker van de helpdesk zoekt in het systeem het betreffende kenteken op en leest vervolgens, indien daarom telefonisch wordt verzocht, de bij dat kenteken behorende transactiecode voor. In dit geval is de aanmelding van het voertuig in de bedrijfsvoorraad niet voltooid, zodat de helpdeskmedewerker systeemtechnisch niet de beschikking kon hebben over een transactiecode die bij kenteken [..-..-..] behoorde. Daarom zal in het contact tussen de erkenninghouder en de helpdeskmedewerker wellicht over een ander kenteken zijn gesproken dan het kenteken [..-..-..], aldus de RDW.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft de RDW zich, naar voorlopig oordeel van de voorzitter, op het standpunt mogen stellen dat Autodemontagebedrijf de Ooievaar een vrijwaringsbewijs heeft uitgeschreven voor het voertuig met kenteken [..-..-..], terwijl dat voertuig niet was opgenomen in de bedrijfsvoorraad, dat aldus een overtreding heeft plaatsgevonden van het bepaalde neergelegd in artikel 12, derde lid, van de Regeling en dat die overtreding in categorie II, als bedoeld in paragraaf 4.5.2 van de bijlage, valt.
Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, legt de RDW overeenkomstig het stroomschema bij een tweede overtreding in categorie II binnen 30 maanden een sanctie op in de vorm van intrekking van de erkenning van de bedrijfsvoorraad voor de duur van zes weken. In de lange afhandelingstermijn heeft de RDW evenwel aanleiding gezien om de sanctie voor de duur van zes weken te matigen in een sanctie voor de duur van vier weken. Met de voorzieningenrechter is de voorzitter voorshands van oordeel dat de RDW in de door Autodemontagebedrijf de Ooievaar aangevoerde bedrijfseconomische omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de sanctie verder te matigen.
6. Nu er onvoldoende grond is om op voorhand aan te nemen, dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Dit brengt met zich dat de keuze om al of niet de sanctie te effectueren voor de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aan de RDW is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012