201207888/1/A1 en 201207888/2/A1.
Datum uitspraak: 17 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Renkum om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
college van burgemeester en wethouders van Renkum,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2012 in zaak nr. 11/5147 in het geding tussen:
[wederpartij] en anderen,
Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college aan de gemeente van Renkum omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee tijdelijke noodlokalen aan de Mariënbergweg 28 te Oosterbeek in afwijking van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 3 juli 2012 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep van [belanghebbenden] gegrond verklaard, het beroep van de overige eisers niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Blankert en mr. M. Sturkenboom, beiden werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbenden], vertegenwoordigd door [wederpartij], zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente, vertegenwoordigd door ir. M. Verheijden, werkzaam bij de gemeente, gehoord.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte [belanghebbenden] als mede-indieners van het door [wederpartij] ingestelde beroep heeft aangemerkt.
2.1. In het beroepschrift van 30 november 2011 staat in de inleidende alinea dat het beroepsschrift is opgesteld door en namens ouders van kinderen die op de scholen zitten die in bijlage 2 zijn vermeld. Deze bijlage is bij brief van 18 december 2012, binnen de beroepstermijn bij de rechtbank ingekomen. Deze bijlage bevat een lijst met namen, adressen en handtekeningen en heeft als opschrift "behorend bij beroepschrift 'Noodlokalen Mariënbergweg 28 te Oosterbeek'". [belanghebbenden] staan op deze lijst. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een machtiging te vragen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank [belanghebbenden] als mede-indieners van het beroep kunnen aanmerken. Overigens hebben [belanghebbenden] bij brief van 26 augustus 2012 verklaard mede-ondertekenaars te zijn van het beroepschrift.
3. Het college betoogt dat de rechtbank het beroep van [belanghebbenden] niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat zij geen zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit.
3.1. Ingevolge artikel 3:12, derde lid, aanhef, onder a, b en c, van de Awb wordt in de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid wordt gesteld om zienswijzen naar voren te brengen en op welke wijze dit kan geschieden.
Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
3.2. In de publicatie van 28 september 2011 staat onder het kopje ontwerpbesluit omgevingsvergunning vermeld dat het college voornemens is voor het plaatsen van twee noodlokalen omgevingsvergunning te verlenen en dat voordat het definitieve besluit wordt genomen het ontwerpbesluit ter inzage ligt. Onder het kopje ontwerpbesluit verkeer staan twee voornemens voor het nemen van een verkeersbesluit vermeld. In het blokje "zienswijze" staat dat de ontwerp-verkeersbesluiten inclusief voorlopige tekening ter inzage liggen en dat tijdens deze periode gelegenheid bestaat tegen de ontwerp-verkeersbesluiten schriftelijke en mondeling een zienswijze in te dienen, waarbij wordt verzocht het nummer van het ontwerp-verkeersbesluit te vermelden. Nu hierbij een vermelding van het ontwerpbesluit omgevingsvergunning ontbreekt, is niet aan de in artikel 3:12, derde lid, van de Awb gestelde eisen voldaan. Gelet op deze wijze van kennisgeven en in aanmerking genomen dat ten aanzien van de ontwerp-verkeersbesluiten juist wel was vermeld dat zienswijzen konden worden ingediend, mochten [belanghebbenden] er vanuit gaan dat de terinzagelegging van het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen later nog zou plaatsvinden. Hierbij betrekt de voorzitter dat in de publicatie van 28 september 2011 tevens de aanvraag voor de plaatsing van de twee noodlokalen staat vermeld met als informatie dat in dit stadium geen bezwaren kunnen worden ingediend.
In de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011 in zaak nr.
201105225/1/H1, waarnaar het college heeft verwezen, bracht de omstandigheid dat uit de publicatie niet viel af te leiden dat naast de verlening van de vrijstelling ook de bouwvergunning voor het project met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure werd voorbereid niet met zich dat betrokkenen niet kon worden verweten dat zij geen zienswijze hadden ingediend, omdat betrokkenen kennis hadden genomen van de ter inzage gelegde stukken en daaruit hadden kunnen afleiden dat ook de bouwvergunning met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure werd voorbereid. In deze zaak is niet gebleken dat [belanghebbenden], dan wel hun gemachtigde [wederpartij], anderszins over informatie beschikten waaruit zij konden afleiden dat zienswijzen met betrekking tot het ontwerp van de omgevingsvergunning naar voren moesten worden gebracht.
Gelet op het voorgaande moet het niet indienen van zienswijzen verschoonbaar worden geacht. De rechtbank heeft het beroep, voor zover ingediend door [belanghebbenden], terecht ontvankelijk geacht.
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet tot behandeling van de inhoudelijke beroepsgronden is overgegaan.
4.1. Zoals in 3.2 is overwogen voldoet de kennisgeving in de publicatie van 28 september 2011 niet aan de in artikel 3:12, derde lid, van de Awb gestelde eisen. Gelet op het aantal omwonenden is, zoals ter zitting van de zijde van het college ook is erkend, niet met zekerheid vast te stellen of belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. De rechtbank is daarom terecht niet tot behandeling van de inhoudelijke beroepsgronden overgegaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Renkum een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2012