ECLI:NL:RVS:2012:BX7966

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205536/1/V3.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewaringsmaatregel in het vreemdelingenrecht met betrekking tot de totale detentieduur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 29 mei 2012 het beroep van de vreemdeling tegen een verlengingsbesluit van de bewaringsmaatregel ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 10 mei 2012 in vreemdelingenbewaring gesteld, en de termijn van deze maatregel was met maximaal twaalf maanden verlengd. De vreemdeling stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de minister bij de beoordeling van de bewaring de totale detentieduur had moeten betrekken, inclusief eerdere periodes van vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank dit niet had onderkend, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De minister had voldoende informatie over de detentieduur en de omstandigheden van de vreemdeling in zijn belangenafweging betrokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de verlenging van bewaringsmaatregelen in het vreemdelingenrecht, waarbij ook eerdere detentieperiodes in overweging moeten worden genomen.

Uitspraak

201205536/1/V3.
Datum uitspraak: 13 september 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 29 mei 2012 in zaak nr. 12/16113 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2012 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Dit besluit (hierna: het verlengingsbesluit) is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2012, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. T. Nauta, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister bij de beoordeling of de bewaring ook overigens gerechtvaardigd is te achten de totale detentieduur van de vreemdeling had behoren te betrekken, en dat, nu de minister dit heeft nagelaten, het verlengingsbesluit onrechtmatig moet worden geacht.
1.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door onze minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden.
Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, kan de in het vijfde lid bedoelde termijn ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Ingevolge artikel 94, vierde lid, voor zover thans van belang, verklaart de rechtbank het beroep gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, is het vierde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid.
1.2. Gelet op het bepaalde in artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 waarin het vierde lid van artikel 94 van overeenkomstige toepassing is verklaard voor zover het verlengingsbesluiten betreft - dient de rechtbank, indien de minister bij ommekomst van de in artikel 59, vijfde lid, van de
Vw 2000 genoemde termijn de bewaring toch wil laten voortduren, bij het beroep, voor zover daarover is geklaagd, te beoordelen of de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan de in het zesde lid gestelde voorwaarden en of de bewaring, gelet op het bepaalde in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, ook overigens nog steeds gerechtvaardigd is te achten.
1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 3 september 2009 in zaak nr. 200904988/1/V3; www.raadvanstate.nl), moet bij de beoordeling van de bewaringsmaatregel ook de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling worden betrokken. Dit geldt ook voor verlengingsbesluiten, als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Door bij de beoordeling van de door de minister verrichte belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring de eerdere vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling niet te betrekken, heeft de rechtbank dit niet onderkend. De in de grief vervatte klacht is dan ook terecht voorgedragen, maar deze kan, gelet op het volgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de vreemdeling op
2 juli 2011 in vreemdelingenbewaring is gesteld, hij aansluitend op
19 augustus 2011 in strafrechtelijke detentie is geplaatst, waarna hij aansluitend op 17 november 2011 wederom in vreemdelingenbewaring is gesteld.
Voorts heeft de vreemdeling niet bestreden dat aan de in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 gestelde voorwaarden is voldaan. Naast de omstandigheden dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt, staat in het verlengingsbesluit van 10 mei 2012 vermeld dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zouden maken dat de voortzetting van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is. Hierbij heeft de minister betrokken dat de vreemdeling ongewenst is verklaard.
2.1. Ter zitting heeft de minister toegelicht, voor zover thans van belang, dat bij de belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring alle gegevens zoals die onder meer staan vermeld in de voortgangsrapportage worden betrokken. In dit verband heeft hij gewezen op de voortgangsrapportage van 13 april 2012 waaruit blijkt dat bij de daarin opgenomen belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring is betrokken dat de vreemdeling ongewenst is verklaard, dat hij het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert door niet mee te werken, dat hij na de inbewaringstelling één of meerdere procedures is gestart ter verkrijging van een verblijfstitel en dat hij zich heeft bediend van aliassen. Voorts is in de voortgangsrapportage vermeld dat de vreemdeling sinds 2 juli 2011 en onmiddellijk voorafgaand aan de inbewaringstelling in vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie heeft verbleven. Deze omstandigheid was derhalve bekend, aldus de minister.
2.2. Bij de belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring dienen alle van belang zijnde feiten en omstandigheden te worden betrokken. In het verlengingsbesluit is de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling niet uitdrukkelijk in de belangenafweging opgenomen. Dat maakt in dit geval evenwel niet dat het verlengingsbesluit reeds daarom onrechtmatig moet worden geacht. Uit de voortgangsrapportage, zoals hiervoor weergegeven in r.o. 2.1., blijkt dat de minister bekend was met de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling. Nu de minister voorts ter zitting heeft toegelicht dat alle omstandigheden zoals vermeld in de voortgangsrapportage worden betrokken bij de belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring, is voldoende duidelijk dat de minister bij de thans verrichte belangenafweging de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling heeft betrokken.
Gelet hierop, en nu niet is betwist dat aan de overige voorwaarden zoals vermeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 is voldaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het verlengingsbesluit niet onrechtmatig is.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Klinkers
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2012
549-708.
Verzonden: 13 september 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser