ECLI:NL:RVS:2012:BX7722

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113169/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever, aangeduid als [appellante], tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De rechtbank had eerder een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevestigd, waarbij aan de werkgever een boete van € 9.500,00 was opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De overtredingen betroffen het niet hebben van een tewerkstellingsvergunning voor een vreemdeling die werkzaamheden verrichtte in Nederland. De minister had op 16 maart 2010 de boete opgelegd, en na bezwaar van de werkgever was dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van de werkgever tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 mei 2012 behandeld. De werkgever voerde aan dat zij voorafgaand aan de tewerkstelling van de vreemdeling navraag had gedaan bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en dat haar was meegedeeld dat de vreemdeling gerechtigd was om zonder tewerkstellingsvergunning te werken. De Afdeling oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om te controleren of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan. De Afdeling concludeerde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de overtreding te voorkomen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde boete terecht was. De omstandigheden waaronder de overtreding was gepleegd, rechtvaardigden geen matiging van de boete. De Afdeling benadrukte dat het ontbreken van verwijtbaarheid niet was aangetoond en dat de werkgever zelf verantwoordelijk was voor het naleven van de wetgeving. De beslissing van de minister om de boete op te leggen werd als evenredig beschouwd, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201113169/1/V6.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 11 november 2011 in zaak nr. 10/853 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 9.500,00 wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 17 juni 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.J.L. Mulderink, advocaat te Breda, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G. Bunte, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete die voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 en voor overtreding van artikel 15, eerste lid, op € 1.500,00 per persoon per overtreding gesteld.
2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 28 januari 2010 houdt in dat uit een op 16 november 2009 in de onderneming van [appellante] uitgevoerde administratieve controle is gebleken dat zij een vreemdeling van Zimbabwaanse nationaliteit vanaf 1 september 2009 schoonmaakwerkzaamheden heeft laten verrichten bij [bedrijf], zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was verleend. [appellante] heeft [bedrijf] volgens het boeterapport bij aanvang van de arbeid geen afschrift van het identiteitsdocument van de vreemdeling doen toekomen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor matiging van de boete. Hiertoe voert zij aan dat zij, alvorens de vreemdeling in dienst te nemen en tijdens de controle op 16 november 2009, telefonisch navraag heeft gedaan bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa), alwaar de vreemdeling verbleef, en het COa haar telkens heeft medegedeeld dat de vreemdeling gerechtigd was arbeid te verrichten zonder dat een tewerkstellingsvergunning vereist was. Verder voert zij aan dat het identiteitsdocument van de vreemdeling, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel is gecontroleerd. Hooguit kan gesteld worden dat deze controle niet deugdelijk is geweest. Voorts wijst [appellante] erop dat op 10 december 2009 alsnog een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling is verleend.
3.1. Het opleggen van een boete wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wav is een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2010 in zaak nr.
200908558/1/V6). Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
In situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid wordt van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr.
200701639/1) is het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan. Op het in de administratie van [appellante] aangetroffen afschrift van het w-document van de vreemdeling is onder meer vermeld: 'Specifieke arbeid toegestaan. Twv vereist. Andere arbeid niet toegestaan.' Voorts heeft [appellante] de door haar gestelde mededelingen van het COa vóór de tewerkstelling van de vreemdeling, niet nader met telefoonnotities of anderszins gestaafd. De eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het COa ook tijdens de controle telefonisch heeft bevestigd dat de vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning mocht werken, wordt niet ondersteund door de bij het boeterapport gevoegde verklaring van de vertegenwoordiger van [appellante]. Bovendien laten de gestelde mededelingen van het ter zake niet bevoegde COa onverlet dat het voor [appellante] niet onmogelijk was om zelf te controleren of aan de voorschriften van de Wav werd voldaan. Van het ontbreken of een verminderde mate van verwijtbaarheid is derhalve geen sprake. Dat alsnog een tewerkstellingsvergunning ten aanzien van de vreemdeling is verleend, noopt evenmin tot matiging van de opgelegde boete, nu de aanvraag voor die vergunning eerst na de controle is ingediend en eerst op het moment van verlening van een tewerkstellingsvergunning kan worden geconcludeerd dat de doelstellingen van de Wav niet zijn geschonden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Dulk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012
565.