201113229/1/V6.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 december 2011 in zaak nr. 11/599 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft de minister van Justitie het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.L.W. Brunmans, advocaat te Venlo, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding), voor zover thans van belang, dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Verder is in de Handleiding vermeld dat van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. Niet in geschil is dat [appellant] bij zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap, voor zover thans van belang, geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. De minister heeft het verzoek afgewezen omdat de nationaliteit van [appellant] niet kan worden vastgesteld en heeft zich op het standpunt gesteld dat bewijsnood zich niet voordoet.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beroepsgrond dat hij een verhoogd risico loopt in Syrië niet voldoende is onderbouwd en dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet in bewijsnood verkeert nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor verkrijging van een paspoort niet naar Syrië kan reizen. [appellant] voert daartoe aan dat hij in een andere situatie verkeert dan de situatie zoals omschreven in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Syrië van september 2009 (hierna: het ambtsbericht). Hij wijst erop dat hem weliswaar een verblijfsvergunning regulier is verleend, maar dat hij behoort tot een groep van 181 Syriërs die in het kader van Taskforce Syrië in 2006 aan een Syrische delegatie zijn gepresenteerd. Hij stelt dat de Syrische autoriteiten aldus op de hoogte zijn van zijn asielaanvraag hier te lande en dat deze autoriteiten ook zijn asielmotieven kennen. [appellant] stelt dat hij daarom wel een verhoogd risico loopt om bij terugkeer in Syrië te worden geconfronteerd met sancties.
4.1. Nu uit het ambtsbericht volgt dat personen die een asielverzoek in het buitenland hebben gedaan bij terugkomst in Syrië niet anders worden behandeld dan andere personen die naar Syrië terugkeren en dat het indienen van een asielaanvraag in het buitenland geen reden vormt voor tussenkomst van de veiligheidsdiensten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Syrië een verhoogd risico loopt. Dat de Syrische autoriteiten ervan op de hoogte zouden zijn dat [appellant] een asielaanvraag hier te lande heeft ingediend, maakt niet dat hij in een andere situatie verkeert dan de situatie waarop het ambtsbericht ziet. De stelling dat de Syrische autoriteiten op de hoogte zouden zijn van zijn asielmotieven, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt, nu dit niet reeds volgt uit de vergunningverlening naar aanleiding van de door de Tweede Kamer aangenomen motie met betrekking tot de 181 in februari 2006 gepresenteerde Syriërs (Kamerstukken II 2006/07, 19 637, nrs. 1119 en 1130), waar hij onder valt. Dat [appellant] zelf zijn asielmotieven aan voormelde Syrische delegatie kenbaar heeft gemaakt, zoals hij ter zitting heeft gesteld, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt.
Omdat niet in geschil is dat [appellant] in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier, is niet vastgesteld dat zich asielgerelateerde gronden voordoen waaruit volgt dat van hem niet kan worden gevergd naar zijn land van herkomst te reizen en aldaar een paspoort te verkrijgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet in bewijsnood verkeert.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012