201112380/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 19 oktober 2011 in zaak nr. 11/1153 in het geding tussen:
Bij besluit van 15 december 2010 heeft het college [wederpartij] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het aantal tegelijkertijd op te vangen kinderen op de percelen [locatie] te Deventer per 16 december 2010 terug te brengen naar maximaal zes.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 mei 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.B. Steenbruggen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Ingevolge het bestemmingsplan "De Vijfhoek Noord-West 1996", vierde uitwerking Het Fetlaer, 2e partiële herziening 2004" rust op de desbetreffende gronden de bestemming "Woondoeleinden IV (WIV)". Ingevolge artikel 4.1 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als "Woondoeleinden" aangewezen gronden onder meer bestemd voor:
a. woningen, bijzondere woonvormen en woonwagenstandplaatsen;
h. kleinschalige bedrijven.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.
2. [wederpartij] exploiteert op de percelen een kinderopvang. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat een kindercentrum waarbij opvang wordt geboden aan meer dan zes kinderen in strijd is met de ter plaatse geldende woonbestemming, maar dat op gronden met deze bestemming bijvoorbeeld kleinschalige bedrijven zijn toegestaan en dat voor het bepalen van het maximum aantal kinderen is aangesloten bij hetgeen hierover in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen qua maximaal kindaantal bij gastouders is vermeld.
3. [wederpartij] heeft in beroep aangevoerd dat in het bestemmingsplan geen enkele bepaling is te vinden die er op duidt dat wel zes kinderen mogen worden gehuisvest, maar geen zeven, vijf of 28. De rechtbank heeft daaromtrent overwogen dat de ter plaatse geldende woonbestemming het gebruik van de percelen als kinderopvang uitsluit. Het bestemmingsplan biedt volgens de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van het college. Zo bevat het bestemmingsplan geen verwijzing naar de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat elke vorm van kinderopvang, ook indien minder dan zes kinderen worden opgevangen, in strijd is met het gebruiksverbod in artikel 5 van de planvoorschriften en heeft het besluit op bezwaar wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd.
4. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het heeft onderkend dat elk gebruik van de percelen voor kinderopvang in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het, gelet op de omschrijving van de last, de opvang maximaal zes kinderen expliciet heeft toegestaan en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen steun biedt voor dit aantal.
4.1. Vast staat dat elke vorm van kinderopvang, ook indien minder dan zes kinderen worden opgevangen, in strijd is met de ter plaatse geldende woonbestemming. Voorts staat vast dat kleinschalige bedrijven slechts in een daarvoor aangewezen strook zijn toegestaan en de onderhavige percelen niet in die strook zijn gelegen.
Niet is gebleken dat ontheffing of vrijstelling is verleend of een projectbesluit is genomen voor kinderopvang van maximaal zes kinderen op de percelen. De omschrijving van de last biedt geen grond voor een dergelijk oordeel. Die omschrijving biedt voorts ook geen bijzondere omstandigheid die het college er toe noopte van handhavend optreden af te zien. Dit geldt ook voor de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, wat daar verder van zij.
De rechtbank heeft het besluit op bezwaar, gelet op het voorgaande, terecht vernietigd.
5. Het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil faalt. Uit de omstandigheid dat in de aangevallen uitspraak geen overwegingen zijn gewijd aan de mogelijkheden van finale geschillenbeslechting kan, anders dan het college stelt, niet de conclusie worden getrokken dat de rechtbank daarnaar geen onderzoek heeft gedaan. De uitspraak van de Afdeling van 26 november 2008 in zaak nr.
200800973/1, waarnaar het college verwijst, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
6. Het college betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de nieuw te nemen beslissing dient te worden ingegaan op de mogelijkheid om ontheffing te verlenen. De rechtbank heeft overwogen dat ter zitting namens het college is verklaard dat het gebruik als kinderopvang mogelijk kan worden gelegaliseerd door middel van een ontheffing en dat het college in het nieuw te nemen besluit op bezwaar op dit punt zal dienen in te gaan. Deze overweging is niet aan de beslissing van de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegd. Dit brengt mee dat de overweging ten overvloede is gegeven en dat hetgeen het college naar aanleiding van deze overweging heeft aangevoerd, geen bespreking behoeft.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012