ECLI:NL:RVS:2012:BX7701

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202583/1/A2 en 201202584/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurtoeslag en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van [appellant] tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor [appellant] over de jaren 2008 en 2009 heeft vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.574,00 aan reeds betaalde voorschotten over 2008 heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2012, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J-F. Grégoire.

De Afdeling heeft overwogen dat de Belastingdienst de inschrijving van de broer van [appellant] op zijn woonadres mag aanmerken als medebewoner, zolang er geen aantekening van onjuistheid is geplaatst in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin is gesteld dat de gegevens in de GBA betrouwbaar moeten zijn en dat wijzigingen alleen kunnen worden doorgevoerd door de beheerder van de administratie. [appellant] heeft betoogd dat de inschrijving van zijn broer onjuist was, maar de Afdeling oordeelt dat hij niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.

De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd. De Afdeling benadrukt dat het aan [appellant] is om de onjuistheid van de inschrijving aan te tonen bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, en dat de rechter in deze procedure niet kan ingaan op de bewijsmiddelen die door de Belastingdienst zijn gepresenteerd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 september 2012.

Uitspraak

201202583/1/A2 en 201202584/1/A2.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 januari 2012 in zaken nrs. 11/7386 en 11/7387 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellant] over het jaar 2008 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.574,00 aan reeds betaalde voorschotten over 2008 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellant] over het jaar 2009 vastgesteld op € 671,00 en een bedrag van € 915,00 aan reeds betaalde voorschotten over 2009 teruggevorderd. Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen beide besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij onderscheiden mondelinge uitspraken van 17 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht. Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd en ter zitting behandeld op 24 augustus 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J-F. Grégoire, advocaat te Den Haag, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), zoals deze wet gold ten tijde van belang, is daarop de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Awir, zoals deze wet gold ten tijde van belang en voor zover hier van belang, wordt onder medebewoner verstaan, de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA).
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.
Ingevolge artikel 54 wordt omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of omtrent een onderzoek naar die onjuistheid, een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder e, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de onjuistheid van dat gegeven te plaatsen, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De Belastingdienst heeft aan de besluiten van 10 en 16 mei 2011, zoals gehandhaafd bij besluit van 10 augustus 2011, ten grondslag gelegd dat de broer van [appellant] in de periode van 1 januari 2008 tot 13 juli 2009 in de GBA op het woonadres van [appellant] stond ingeschreven en om die reden medebewoner van [appellant] was in de zin van artikel 2 van de Awir, zodat rekening moet worden gehouden met zijn inkomen bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag van [appellant].
3. [appellant] betwist dit op zichzelf niet, maar hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan om aan te tonen dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA. Volgens [appellant] heeft hij met de door hem reeds in bezwaar overgelegde schriftelijke verklaringen voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn broer nooit feitelijk op zijn woonadres heeft gewoond en dat de inschrijving in de GBA dus onjuist was. Verder betoogt [appellant] dat de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan hem kan worden toegerekend. Hij voert daartoe aan dat hij zijn broer tevergeefs heeft verzocht zich uit te laten schrijven en dat hij zelf, zoals hij nader heeft toegelicht ter zitting, eind 2005 of begin 2006 bij een informatiebalie de gemeente heeft verzocht zijn broer uit te schrijven, maar dat de gemeente hieraan geen medewerking heeft willen verlenen omdat geen ander adres van de broer bekend was bij haar.
4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr.
200805067/1, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn alsmede dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. De Afdeling heeft daarbij verder overwogen dat voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
Hieruit volgt - en daarmee volgt de Afdeling tevens haar uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr.
201103566/1/H2- voor de onderhavige zaak dat de Belastingdienst van de inschrijving van de broer op het woonadres van [appellant] mag uitgaan en hem daarom voor de huurtoeslag als medebewoner mag aanmerken, zolang bij die inschrijving geen aantekening van onjuistheid is geplaatst als bedoeld in artikel 54 van de Wet GBA. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening dient [appellant] zich tot het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, als beheerder van de desbetreffende basisadministratie, te wenden en daarover een beslissing te vragen. In die procedure kunnen de overgelegde verklaringen, en objectieve gegevens die deze ondersteunen, een rol spelen. In de onderhavige procedure kan de rechter aan een beoordeling van die bewijsmiddelen - of van de door de Belastingdienst daaraan gegeven waardering - niet toekomen.
De omstandigheid dat een belanghebbende die het niet eens is met een besluit van het ene bestuursorgaan, in dit geval de Belastingdienst, zich tot een ander bestuursorgaan, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, moet wenden om tot een oplossing van zijn geschil te komen, is de consequentie van het werken met een basisadministratie waarbij uitsluitend de beheerder van die administratie wijzigingen kan doorvoeren.
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012
18-615.