ECLI:NL:RVS:2012:BX7451

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107813/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen terugkeerbesluit van de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een terugkeerbesluit van de minister voor Immigratie en Asiel. De vreemdeling had eerder een besluit ontvangen dat hem opdroeg Nederland onmiddellijk te verlaten, maar dit besluit werd door de rechtbank 's-Gravenhage op 21 juni 2011 vernietigd. De rechtbank verklaarde het bezwaar van de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk, omdat zij oordeelde dat het terugkeerbesluit slechts een herhaling was van een eerdere administratieve vaststelling dat de vreemdeling onrechtmatig in Nederland verbleef. De vreemdeling stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen belang had bij de beoordeling van het terugkeerbesluit.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had aangetoond dat de aanzeggingen aan de vreemdeling schriftelijk waren gedaan en dat er geen doeltreffend rechtsmiddel voor hem openstond. Dit leidde tot de conclusie dat de aanzeggingen niet als terugkeerbesluit konden worden aangemerkt. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling terecht had geklaagd over de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen het terugkeerbesluit van 24 januari 2011. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen in het vreemdelingenrecht, met name de noodzaak voor schriftelijke aanzeggingen en de beschikbaarheid van rechtsmiddelen. De Raad van State herbeoordeelde het besluit van de minister en oordeelde dat het terugkeerbesluit niet op de juiste wijze was vastgesteld, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van 5 april 2011.

Uitspraak

201107813/1/V3.
Datum uitspraak: 12 september 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 juni 2011 in zaak nr. 11/14653 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2011 heeft de minister de vreemdeling opgedragen om Nederland onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit).
Bij besluit van 5 april 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 21 juni 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het tegen het terugkeerbesluit gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het terugkeerbesluit slechts een herhaling van de eerdere administratieve vaststelling is dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft en het land dient te verlaten, zodat hij geen belang heeft bij een beoordeling daarvan.
1.1. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat niet in geschil is dat de vreemdeling voorafgaande aan het terugkeerbesluit meermalen in vreemdelingenbewaring heeft verbleven, dat hem bij de opheffing daarvan is aangezegd Nederland binnen een bepaalde termijn te verlaten en dat hij dit niet heeft gedaan. Onder die omstandigheden is het terugkeerbesluit volgens de rechtbank slechts een herhaling van de eerdere administratieve vaststelling dat de vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en het land dient te verlaten, zodat dat besluit geen relevante wijziging brengt in zijn rechtspositie. Derhalve ontbreekt het belang bij de tegen het terugkeerbesluit gerichte procedure en had de minister het tegen dat besluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus de rechtbank.
1.2. In artikel 3, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) wordt het terugkeerbesluit als volgt gedefinieerd: "de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld".
Ingevolge het zevende lid wordt onder "risico op onderduiken" verstaan het in een bepaald geval bestaan van redenen, gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt, zich zal onttrekken aan het toezicht.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden twee tot en met vijf vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het terugkeerbesluit schriftelijk uitgevaardigd en vermeldt het de feitelijke en rechtsgronden, alsook informatie over de rechtsmiddelen die openstaan.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt aan de betrokken onderdaan van een derde land een doeltreffend rechtsmiddel van beroep of bezwaar toegekend, dat hij bij een bevoegde rechterlijke of administratieve autoriteit of bij een onpartijdig samengestelde bevoegde instantie waarvan de onafhankelijkheid is gewaarborgd, kan aanwenden tegen de in artikel 12, eerste lid, bedoelde besluiten in het kader van terugkeer.
1.3. Nog daargelaten de inhoud van de aanzeggingen die de vreemdeling heeft gekregen na de opheffing van de eerder aan hem opgelegde bewaringsmaatregelen, is in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat bedoelde aanzeggingen schriftelijk aan de vreemdeling zijn gedaan. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat tegen die aanzeggingen voor de vreemdeling een doeltreffend rechtsmiddel heeft opengestaan. Reeds daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat bedoelde aanzeggingen tevens als terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn kunnen worden aangemerkt, dan wel dat het in bezwaar gehandhaafde terugkeerbesluit van 24 januari 2011 slechts een herhaling is van een eerdere administratieve vaststelling dat de vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en het land dient te verlaten, op grond waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat geen belang bestaat bij de beoordeling van dat besluit. Derhalve klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank, nadat zij het bij haar ingestelde beroep gegrond heeft verklaard en het besluit op bezwaar van 5 april 2011 heeft vernietigd, ten onrechte het bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2011
niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 5 april 2011 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
3. De vreemdeling heeft onder meer aangevoerd dat hem in het in bezwaar gehandhaafde terugkeerbesluit van 24 januari 2011 ten onrechte een vertrektermijn is onthouden.
3.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011 in zaak nr. 201106883/1/V3 (www.raadvanstate.nl), is met artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals dat gold ten tijde van belang, noch anderszins voldaan aan het in artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat een risico op onderduiken moet zijn gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria.
Bij het besluit van 5 april 2011 is het terugkeerbesluit gehandhaafd. Uit het voorgaande volgt dat voor dat terugkeerbesluit, voor zover daarin de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden wegens een risico op onderduiken, een wettelijke grondslag ontbrak. Het beroep tegen het besluit van 5 april 2011 is derhalve gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen.
4. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De minister dient bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar tevens te beslissen op het door de vreemdeling in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in de bezwaarfase op de voet van artikel 7:15 van de Awb.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 juni 2011 in zaak nr. 11/14653;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 5 april 2011, kenmerk DT&V/2011/UIT-762;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Wijker-Dekker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012
562.
Verzonden: 12 september 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser