ECLI:NL:RVS:2012:BX7449

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106710/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • N. Verheij
  • O. van Loon
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en ambtshalve verblijfsvergunning regulier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die op 25 mei 2011 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdeling had verzocht om een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de minister voor Immigratie en Asiel op 8 november 2010 afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de minister, maar verklaarde het beroep tegen de ambtshalve weigering om een verblijfsvergunning regulier te verlenen ongegrond.

De vreemdeling stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de minister op goede gronden had geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Hij betoogde dat de minister pas van zijn bevoegdheid gebruik kan maken om een verblijfsvergunning te verlenen nadat de aanvraag om asiel is afgewezen. De Raad van State oordeelde dat de onlosmakelijke samenhang tussen de beslissingen van de minister en de rechtbank meebrengt dat de vernietiging van de afwijzing van de asielaanvraag ook de ambtshalve weigering om een verblijfsvergunning regulier te verlenen, moet vernietigen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de ambtshalve weigering. De Raad oordeelde dat de minister de aanvraag opnieuw moest beoordelen en dat de vreemdeling recht had op vergoeding van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van vreemdelingen in asielprocedures en de rol van de minister in het verlenen van verblijfsvergunningen.

Uitspraak

201106710/1/V2.
Datum uitspraak: 11 september 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 25 mei 2011 in zaak nr. 10/39351 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, alsmede geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 mei 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief betoogt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister op goede gronden heeft geweigerd om hem ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Hij voert hiertoe aan dat het besluit van de minister om al dan niet ambtshalve voormelde vergunning te verlenen, eerst kan worden genomen nadat op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beslist. Omdat de rechtbank het besluit heeft vernietigd voor zover het de weigering betreft krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) een verblijfsvergunning te verlenen, had vanwege de onderlinge samenhang eveneens de ambthalve weigering om de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, moeten worden vernietigd, aldus de vreemdeling.
2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is de minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan voormelde verblijfsvergunning slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
Volgens paragraaf B14/3.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt voormelde vergunning ambtshalve verleend, indien aan de daar vermelde voorwaarden is voldaan en tijdens de asielprocedure is gebleken dat een vreemdeling niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
2.1. De memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot algehele herziening van de Vw 2000 (Kamerstukken II, 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 24) dat ziet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 (thans artikel 14 , eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000) vermeldt:
"In onderdeel e is uitdrukkelijk vastgelegd dat de minister ook ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan verlenen. Deze bevoegdheid is vooral van belang bij alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Indien een minderjarige asielzoeker niet voor toelating op asielgronden in aanmerking komt, maar ook niet kan worden teruggestuurd omdat hij of zij in het land van herkomst niet kan worden opgevangen, zal hem of haar tegelijk met de afwijzing van de asielaanvraag ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kunnen worden verleend, onder de beperking dat deze geldt zolang de noodzakelijke opvang ontbreekt en uiterlijk tot het bereiken van de meerderjarige leeftijd."
2.2. Gelet op het voorstaande, kan de minister pas van zijn bevoegdheid gebruik maken om ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, te verlenen, indien de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel is afgewezen. De onlosmakelijke samenhang tussen beide beslissingen brengt met zich, dat de vernietiging van het besluit tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel tot gevolg heeft, dat reeds daarom de in hetzelfde besluit neergelegde weigering om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, eveneens dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank het besluit tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft vernietigd, maar het tegen de ambtshalve beslissing gerichte beroep ongegrond heeft verklaard, dient de aangevallen uitspraak in zoverre te worden vernietigd.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de ongegrond verklaring van het beroep gericht tegen de ambtshalve weigering om de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 8 november 2010 van de minister in zoverre gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 25 mei 2011 in zaak nr. 10/39351, voor zover dat betrekking heeft op het beroep gericht tegen de ambtshalve weigering de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 8 november 2010, kenmerk 1009.28.1212, voor zover dat betrekking heeft op de ambtshalve weigering de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Loon
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2012
284-664.
Verzonden: 11 september 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser