201203012/1/A2.
Datum uitspraak: 12 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 februari 2012 in zaak nr. 11/5802 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 11 maart 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende huurtoeslag voor 2006 herzien en nader vastgesteld op een bedrag van € 2.188,00 en een bedrag van € 97,00 aan teveel ontvangen huurtoeslag over dat jaar teruggevorderd.
Bij besluit van 3 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2012, waar [appellante], in persoon, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir, zoals deze wet gold ten tijde van belang, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is het toetsingsinkomen, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is opgenomen of zoals dat bij beschikking is vastgesteld.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een verzamelinkomen, belastbaar loon of niet in Nederland belastbaar inkomen of uit een eerste vaststelling van een verzamelinkomen of een niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging of vaststelling.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2006, vastgesteld bij besluit van 18 juni 2008, bij besluit van 11 maart 2009 op juiste gronden heeft herzien en nader heeft vastgesteld op een bedrag van € 2.188,00. Zij betoogt dat haar opgave van haar verzamelinkomen over 2006 ten bedrage van € 14.197,00 bepalend is voor de huurtoeslag over dat jaar en dat zij geen wijzigingen hierop heeft doorgegeven. Er bestond dan ook geen aanleiding de huurtoeslag over 2006 te herzien en deze te baseren op een verzamelinkomen van € 14.467,00, te meer omdat deze vaststelling onjuist is en zij daartegen bezwaar heeft gemaakt, aldus [appellante].
2.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2010 in zaak nr.
200909278/1/H2, waarop de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft gewezen, overweegt de Afdeling dat de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, bij de bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is, gehouden is het verzamelinkomen zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te nemen.
De bij besluit van 18 juni 2008 vastgestelde huurtoeslag van € 2.285,00 was gebaseerd op een verzamelinkomen van € 14.135,00, overeenkomstig de aangifte inkomstenbelasting van [appellante]. De inspecteur voor de inkomstenbelasting heeft dit verzamelinkomen nadien, bij de aanslag inkomstenbelasting over 2006 van 12 februari 2009, in afwijking van de aangifte vastgesteld op een hoger bedrag van € 14.467,00. Het aldus hoger vastgestelde verzamelinkomen bracht een lagere huurtoeslag met zich. Gelet op artikel 20, eerste lid, van de Awir was de Belastingdienst/Toeslagen gehouden de huurtoeslag met inachtneming van dit gewijzigde verzamelinkomen te herzien. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de huurtoeslag over 2006 op juiste gronden heeft vastgesteld op € 2.188,00.
Het betoog van [appellante] dat zij heeft gevraagd de vaststelling van dit verzamelinkomen te herzien en dat zij, zoals zij ter zitting heeft gesteld, hierop geen reactie heeft ontvangen, maakt dit niet anders. In deze procedure kan dat verder niet aan de orde komen.
2.2. Uit artikel 26 van de Awir volgt voorts dat [appellante] het bedrag van € 97,00, te weten het verschil tussen het door de Belastingdienst/Toeslagen eerst vastgestelde en uitbetaalde bedrag aan huurtoeslag over 2006 van € 2.285,00 en het nader vastgestelde bedrag van € 2.188,00, in zijn geheel is verschuldigd. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het bedrag van € 97,00 aan teveel ontvangen huurtoeslag over 2006 van [appellante] heeft teruggevorderd.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012