ECLI:NL:RVS:2012:BX7095

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206046/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Bosstraat 50-2011

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 september 2012 uitspraak gedaan op het verzoek van A.A. uit Doetinchem om een voorlopige voorziening te treffen tegen het bestemmingsplan "Bosstraat 50-2011", dat op 4 april 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. A.A. heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor lichtoverlast en een aantasting van zijn woongenot door de bouw van negentien woningen in de nabijheid van zijn woning.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2012 heeft A.A. zijn verzoek voor zover het betreft de lichtoverlast ingetrokken. Hij betoogde dat het bestemmingsplan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld, omdat hem bij de aankoop van zijn woning was toegezegd dat er geen woningen aan de overzijde van de Bosstraat zouden worden gebouwd. De gemeenteraad heeft echter gesteld dat er in het verleden geen toezeggingen zijn gedaan en dat de mogelijkheid van woningbouw nooit is uitgesloten.

De voorzitter overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen kan vaststellen. A.A. heeft ook aangevoerd dat de toenemende verkeersintensiteit en het verlies van uitzicht zijn woongenot zullen aantasten. De voorzitter concludeert dat de raad voldoende maatregelen heeft getroffen om het uitzicht van A.A. te waarborgen en dat de verkeersbelasting niet onevenredig zal zijn.

Daarnaast heeft A.A. gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd vanwege mogelijke planschade. De voorzitter oordeelt dat A.A. niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad het plan om deze reden niet uitvoerbaar had moeten achten. Gezien deze overwegingen heeft de voorzitter geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen en heeft hij het verzoek afgewezen.

Uitspraak

201206046/2/R2.
Datum uitspraak: 3 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van A.A. [verzoeker], wonend te Doetinchem, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te Doetinchem,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bosstraat 50-2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 augustus 2012, waar [verzoekers], en de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ter zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek ingetrokken voor zover dat ziet op zijn vrees dat hij lichtoverlast zal ondervinden van de koplampen van auto's die van en naar de voorziene woningen rijden.
3. [verzoeker] stelt ten eerste dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Bij de aankoop van zijn woning, die hij van de gemeente heeft gekocht, is volgens hem door het gemeentebestuur toegezegd dat op het terrein aan de oostzijde van de Bosstraat, aan de overzijde waarvan zijn woning is gelegen, geen additionele woningen zouden worden gerealiseerd, terwijl er nu negentien woningen mogelijk worden gemaakt. Het toenmalige bestemmingsplan voorzag slechts in één woning die reeds in het plangebied staat. Mede op basis van deze informatie heeft hij zijn huidige woning gekocht, zo stelt hij. Volgens [verzoeker] zou iemand die een woning van de gemeente koopt, recht hebben op meer duidelijkheid dan hem is geboden.
3.1. De raad stelt dat in het verleden niet door of namens hem is toegezegd dat op het plangebied nooit woningen zouden kunnen worden gebouwd. Dat er ten tijde van de aankoop van de woning van [verzoeker] nog geen concrete plannen waren voor woningbouw maakt niet dat dergelijke plannen waren uitgesloten, aldus de raad.
3.2. Voor zover [verzoeker] heeft betoogd dat hem in het verleden bij de aankoop van zijn woning is meegedeeld dat er geen concrete plannen bestaan voor de bouw van woningen binnen het plangebied en dat daarmee het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan eventuele toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een ambtenaar, maar bij de raad. Wat er verder ook zij van de stelling van [verzoeker] dat hem bij de aankoop van de woning toezeggingen zouden zijn gedaan en dat een koper van de gemeente meer recht op duidelijkheid zou behoren te hebben dan hem is geboden, bestaat daarin geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
De voorzitter wijst er overigens nog op dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
4. [verzoeker] keert zich verder tegen het plan, omdat de hierdoor toenemende verkeersintensiteit zijn woongenot zal aantasten. Voorts stelt hij dat zijn uitzicht verloren zal gaan, waarbij hij erop wijst dat het behoud van de groenstrook aan de overzijde van de Bosstraat waar hij nu op uitkijkt door het plan niet of onvoldoende wordt verzekerd. In verband hiermee voert hij aan dat hij tijdens de voorbereidingen voor het plan onvoldoende is betrokken bij de inrichting van het gebied en dat de procedure voor de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen. Zo hebben volgens hem het gemeentebestuur en de projectontwikkelaar uitsluitend overleg gepleegd met de omwonenden die zijn verenigd in de stichting de Groene Wig en is met hem geen open gesprek gevoerd.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in een groenstrook en water aan de overzijde van de Bosstraat waarop [verzoeker] uitkijkt, zodat zijn uitzicht niet onevenredig verloren gaat. Hierbij heeft de raad ter zitting verklaard dat binnen de voorziene inrichting een rij wilgen aan de westzijde van het plangebied blijft gehandhaafd.
4.2. Ten aanzien van de verkeersintensiteit overweegt de voorzitter dat door de bouw van negentien woningen niet valt te verwachten dat een zware verkeersbelasting zal optreden in de directe nabijheid van de woning van [verzoeker]. Hierbij betrekt de voorzitter dat het plan niet voorziet in een ontsluiting ten behoeve van de woningen aan de Bosstraat, maar aan de Hof van Parijs, welke niet direct langs de woning van [verzoeker] loopt. Voorts voorziet het plan in een groenstrook met water en komen de meest nabije woningen blijkens de verbeelding op een afstand van ongeveer 45 meter van de woning van [verzoeker] te staan, hetgeen in een stedelijke omgeving als deze niet ongebruikelijk is. Naar het oordeel van de voorzitter is er geen aanleiding dat op voorhand moet worden aangenomen dat in de bodemprocedure zal worden geconcludeerd dat door het plan het woongenot van [verzoeker] onevenredig zal worden aangetast.
4.3. Het bieden van inspraak en het plegen van overleg met de omwonenden maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Wat er verder ook zij van de vraag of het gemeentebestuur voldoende overleg heeft gepleegd met [verzoeker], heeft dit geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
5. Voorts stelt [verzoeker] dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd, omdat in het plan geen rekening is gehouden met de planschade die hij zal lijden. Volgens hem is ten onrechte door de gemeente en de projectontwikkelaar aangenomen dat hij niet in aanmerking zou komen voor een planschadevergoeding, omdat in het bestemmingsplan "Dichteren Landelijk Wonen" reeds woningen tegenover zijn woning zouden kunnen komen. Dat is echter volgens hem niet juist.
5.1. Ter zitting heeft de raad gesteld dat onder het vorige plan geen woningen tegenover de woning van [verzoeker] konden worden gebouwd en dat er voldoende voorzieningen zijn getroffen ten behoeve van eventueel uit te keren planschade.
5.2. Naar het oordeel van de voorzitter heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand het plan vanwege het planschaderisico niet economisch uitvoerbaar had moeten achten. Dat mogelijk geen rekening is gehouden met een eventueel uit te keren schadebedrag aan [verzoeker] doet hier niet aan af, nu er geen aanleiding is voor de verwachting dat dit bedrag zo hoog zal zijn dat de uitvoerbaarheid van het plan in gevaar komt.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van [verzoeker] af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2012
59-723.