ECLI:NL:RVS:2012:BX6519

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112051/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Groeseind 2007, 4e herziening en de gevolgen voor omwonenden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Groeseind 2007, 4e herziening (Veldhovenring)" dat op 26 september 2011 door de raad van de gemeente Tilburg is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen, wonend te Tilburg, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 augustus 2012. De appellanten vrezen dat de bouw van een woonzorgcomplex met 31 zorgappartementen op de percelen Veldhovenring 79, 85 en 87 hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden. Ze stellen dat de omvang van de bebouwing onevenredig zal toenemen en dat hun belangen onvoldoende zijn afgewogen. De raad van de gemeente Tilburg heeft in zijn verweerschrift betoogd dat het nieuwe plan geen planologische verslechtering met zich meebrengt in vergelijking met het vorige plan en dat de bezonning en privacy van de appellanten niet onaanvaardbaar worden aangetast.

De Afdeling heeft overwogen dat de appellanten als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat hun percelen grenzen aan het plangebied. De Afdeling heeft vastgesteld dat de afstand van het woonzorgcomplex tot de woningen van de appellanten 21 tot 25 meter bedraagt, wat in een stedelijke omgeving gebruikelijk is. De raad heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat de schaduwhinder en de aantasting van het uitzicht niet onevenredig zijn. De bezonningsstudie die door Ed Bergers Architecten is uitgevoerd, ondersteunt deze conclusie. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is op 5 september 2012 gedaan, waarbij het beroep van de appellanten ongegrond is verklaard. Er zijn geen proceskostenveroordelingen opgelegd.

Uitspraak

201112051/1/R3.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Tilburg,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Groeseind 2007, 4e herziening (Veldhovenring)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door D.J. Kersten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door G. Vroemen, bijgestaan door mr. R. Hörchner, advocaat te Breda, gehoord.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft [belanghebbende] naar voren gebracht dat [appellant] en anderen in hun beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat hun belangen niet door dit plan worden geraakt.
Nu de percelen van [appellant] en anderen liggen aan de Superior de Beerstraat en grenzen aan de noordzijde van het plangebied, overweegt de Afdeling dat niet kan worden uitgesloten dat zij gevolgen van de realisering van het plan kunnen ondervinden. Gelet hierop hebben [appellant] en anderen een belang dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Derhalve kunnen zij worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en is hun beroep ontvankelijk.
2. Het plan voorziet in de bouw van een woonzorgcomplex met 31 zorgappartementen op de percelen Veldhovenring 79, 85 en 87 te Tilburg.
3. [appellant] en anderen voeren aan dat de omvang van de in het plan voorziene bebouwing onevenredig zal toenemen in vergelijking met de bestaande bebouwing en daardoor een te dominante plaats zal innemen. Daarnaast is de afstand tot hun woningen volgens hen te gering.
Voorts vrezen [appellant] en anderen voor aantasting van het woon- en leefklimaat en stellen zij dat hun belangen onvoldoende zijn afgewogen. Hiertoe voeren zij aan dat de omvang en situering van het woonzorgcomplex hun uitzicht onevenredig zal aantasten en er hierdoor schaduwhinder zal optreden. De bezonningsstudie geeft geen juist beeld, omdat niet op alle van belang zijnde tijdstippen de schaduwwerking van het woonzorgcomplex is berekend. Daarnaast zal de omvang, situering en uitvoering van het woonzorgcomplex de privacy van [appellant] en anderen aantasten. Verder vrezen [appellant] en anderen lichthinder te zullen ondervinden door de verlichting op de galerijen en het eigen (parkeer)terrein van het woonzorgcomplex.
Tot slot verwachten [appellant] en anderen onder meer in verband met verkeersbewegingen bij de hoofdentree van het woonzorgcomplex, die zich achter de percelen van [appellant] en anderen bevindt, geluid- en geurhinder te ondervinden.
4. De raad stelt dat, gelet op de mogelijkheden die het vorige plan "Groeseind 2007" bood, het plan wat betreft omvang en situering, verkeersaantrekkende werking en geur- en geluidhinder van de voorziene bebouwing geen planologische verslechtering voor [appellant] en anderen met zich brengt.
Voorts brengt de raad naar voren dat uit de projecties die [belanghebbende] heeft laten vervaardigen, volgt dat er voor de meeste bewoners van de Superior de Beerstraat een verbetering van het uitzicht zal optreden. Over de schaduwwerking stelt de raad dat uit de bezonningstudie blijkt dat het zonlicht bij de woningen van [appellant] en anderen niet ernstig wordt belemmerd. De omvang, situering en uitvoering van het woonzorgcomplex tast de privacy niet onaanvaardbaar aan volgens de raad. Gezien de aard van het woonzorgcomplex verwacht de raad geen ernstige hinder van kunstmatige verlichting. Voorts zijn uitvoeringsaspecten voorbehouden aan de procedure voor de verlening van een omgevingsvergunning.
Verder stelt de raad dat het voorziene woonzorgcomplex geen grote verkeersaantrekkende werking heeft. Daarnaast is niet te verwachten dat een woonzorgcomplex onevenredige geluid- of geurhinder voor de omgeving veroorzaakt.
5. De in het plan voorziene bebouwing voor het woonzorgcomplex heeft een bouwhoogte van maximaal 13 meter en aan de zijde van de percelen van [appellant] en anderen een lengte van ten hoogste omstreeks 30 meter. De afstand van het woonzorgcomplex tot de grens met de percelen van [appellant] en anderen bedraagt blijkens de verbeelding ten minste omstreeks 12 meter. De afstand van het woonzorgcomplex tot de woningen van [appellant] en anderen bedraagt 21 tot 25 meter. Het vorige plan maakte een gebouw van 9 meter hoog en omstreeks 30 meter lang mogelijk dat tot op de perceelgrens mocht worden gebouwd.
In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft bij de afweging van de belangen in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan het gegeven dat het hier een stedelijke omgeving betreft waar andere eisen mogen worden gesteld aan bijvoorbeeld afstanden tot woningen dan in een minder bebouwde omgeving. Voorts heeft de raad rekening gehouden met de belangen van [appellant] en anderen door in het plan een afstand van omstreeks 12 meter tussen het bouwvlak en de perceelgrens van [appellant] en anderen aan te houden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de afweging van de raad omtrent de bouwhoogte, omvang en afstand van het woonzorgcomplex tot de perceelgrens van [appellant] en anderen als zodanig niet onredelijk is.
Gelet op het feit dat de afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot het in het plan voorziene bouwvlak 21 tot 25 meter bedraagt en deze afstand op zichzelf bij deze bouwhoogte niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving, heeft de raad het gestelde verlies aan uitzicht niet onevenredig nadelig hoeven achten. Daarbij betrekt de Afdeling dat op deze locatie reeds bebouwing aanwezig was. Genoemde afstanden in aanmerking genomen, hoefde de raad aan het bezwaar dat de privacy van de bewoners van de woningen van [appellant] en anderen door het woonzorgcomplex wordt aangetast, geen overwegende betekenis toe te kennen.
Ten behoeve van het plan is door Ed Bergers Architecten op 11 april 2011 een bezonningsstudie uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat zich in de maanden november tot en met januari nauwelijks een verschil in schaduwhinder ten opzichte van de huidige situatie zal voordoen, terwijl de schaduwhinder in de maanden maart tot en met september enigzins zal verminderen. Overigens zijn de schaduwdiagrammen gebaseerd op de feitelijk bestaande situatie en niet op hetgeen in het vorige plan wat betreft de bebouwing planologisch mogelijk is. Voorts geeft de verrichte bezonningsstudie een representatief beeld van de schaduwwerking op de percelen van [appellant] en anderen, nu onderzoek is gedaan naar de schaduwwerking op verschillende tijdstippen verspreid over een jaar. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat de schaduwhinder als gevolg van de in het plan voorziene bebouwing zodanig beperkt is dat hij hieraan geen doorslaggevende betekenis hoefde toe te kennen.
De stellingen van [appellant] en anderen dat voor de achtergevel en de westelijke zijgevel van het woonzorgcomplex materialen worden gebruikt die mogelijk maken dat inbreuk op hun privacy wordt gemaakt en dat de kunstmatige verlichting op de galerijen en het eigen (parkeer)terrein van het woonzorgcomplex lichthinder veroorzaakt, betreffen, wat hier verder ook van zij, uitvoeringsaspecten die in de procedure voor de verlening van een omgevingsvergunning kunnen worden betrokken, maar niet bij de beoordeling van het besluit tot vaststelling van het plan.
Het standpunt van de raad dat het gebruik van het woonzorgcomplex met 31 zorgwoningen geen grote verkeersaantrekkende werking heeft en geen onevenredige geluid- of geurhinder voor de omgeving veroorzaakt, is, mede gelet op de bestemming "Gemengde doeleinden" en "Horeca III" die in het vorige plan was opgenomen, niet onredelijk.
6. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012
177-758.