201111263/1/A1.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 september 2011 in zaak nr. 09/2629 in het geding tussen:
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een rijhal op het perceel [locatie] te Firdgum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 september 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben het college en [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2012, waar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. W. Visser, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.
1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. Niet in geschil is dat [wederpartij], gelet op de afstand van zijn woning tot het perceel met nummer [nummer], het perceel waarop de rijhal is voorzien, en het ontbreken van zicht op het bouwplan en de ruimtelijke uitstraling ervan, niet als belanghebbende bij het besluit van 24 maart 2009 is aan te merken. In geschil is of de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat [wederpartij] naast een afgeleid belang als pachter ook een rechtstreeks eigen belang heeft bij het besluit van 24 maart 2009 en wel in verband met het op adequate wijze kunnen bereiken van de pachtgronden om daar zijn bedrijf uit te oefenen. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat [wederpartij] ter zake door verkrijgende verjaring een recht op overpad toekomt.
3. Het college betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] een rechtstreeks, eigenbelang heeft bij het besluit van 24 maart 2009. Daartoe voert het aan dat van een recht van overpad, ontstaan door verkrijgende verjaring, geen sprake is. Volgens het college heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt dat hij de gronden naast of rondom het perceel met nummer [nummer] langer dan tien jaren pachtte. Voorts heeft [wederpartij] volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende tien onafgebroken jaren gebruik heeft gemaakt van dit perceel om de door hem gepachte gronden te bereiken. Volgens het college heeft [vergunninghouder] het gebruik van het perceel door [wederpartij] niet gedurende tien jaren gedoogd en is voorts geen sprake van goede trouw bij [wederpartij]. Ook indien wel sprake is van een recht van overpad, ontstaan door verkrijgende verjaring, levert dit volgens het college geen rechtsreeks bij het besluit van 24 maart 2009 betrokken belang op, nu de rijhal niet aan het gebruik daarvan afdoet.
3.1. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.2. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [wederpartij] door het besluit van 24 maart 2009 rechtstreeks in zijn belang als pachter van de percelen die aan de oost- en zuidkant grenzen aan het perceel met nummer [nummer], wordt getroffen. Zolang door de burgerlijke rechter niet is vastgesteld dat door verkrijgende verjaring een recht van overpad op het perceel met nummer [nummer] is ontstaan, zijnde het perceel dat [wederpartij] stelt te gebruiken om zijn pachtgronden te bereiken, bestaat geen grond voor het oordeel dat [wederpartij] een rechtstreeks belang heeft bij het besluit van 24 maart 2009. Het college heeft het bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van 24 maart 2009 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 september 2011 in zaak nr. 09/2629;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012