ECLI:NL:RVS:2012:BX6506

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200417/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding hoofdgebouw te Halsteren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 2 januari 2012 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, beiden wonend te Halsteren, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 18 april 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom is verleend aan de vergunninghouder voor de uitbreiding van een hoofdgebouw op het perceel [locatie A]. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de bouwplannen voldeden aan de geldende voorschriften.

Appellanten betogen in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Zij stellen dat de uitbreiding van de woning op het perceel, die al aaneengebouwd is met [locatie B], in strijd is met de bestemming "Wonen" en de nadere aanduiding "Maximaal twee aaneen". De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat het bouwplan een uitbouw betreft die voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften, waardoor de woning ook na de uitvoering van de plannen een twee-aan-een-gebouwde woning blijft.

Daarnaast betogen appellanten dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen strijd is met het Bouwbesluit 2003. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de ontheffing van de nieuwbouwvoorschriften terecht is verleend, omdat de vrije hoogten van de ruimten op de eerste verdieping niet op nieuwbouwniveau liggen. Het hoger beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201200417/1/A1.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 januari 2012 in zaak nr. 11/4526 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een hoofdgebouw op het perceel [locatie A] te Halsteren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 augustus 2011 heeft het het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2012, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door P.I. Izeboud, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouder] en [persoon], vertegenwoordigd door mr. L.A.J.M. Somers, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd, indien - voor zover thans van belang - de activiteit in strijd is met het Bouwbesluit 2003 en het bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Halsteren" rust op het perceel de bestemming "Wonen (W)" met de nadere aanduiding "Maximaal twee aaneen (t)" en voor het overige deel de nadere aanduiding "Erf".
Ingevolge artikel 6.1.1 van de planvoorschriften zijn de op de kaart aangewezen gronden bestemd voor wonen in eengezinswoningen met de daarbij behorende bouwwerken, paden, tuinen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en erven met de daarbij behorende bouwwerken.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en sub k, mogen de op de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat op het perceelsgedeelte, waaraan op de kaart de nadere aanwijzing "(e)" is gegeven, bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen worden opgericht, waarbij:
1. de bebouwde oppervlakte van het perceelsgedeelte niet meer dan 50% mag bedragen, tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
2. de goothoogte van een aan- of uitbouw niet hoger mag zijn dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw; de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;
3. de bouwhoogte van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan 5 m;
4. voor zover de gebouwen worden afgedekt met een kap, de dakhelling ten hoogste 45º mag bedragen.
Ingevolge artikel 1, onder U, sub u1, wordt onder een uitbouw verstaan een uitbreiding van het hoofdgebouw, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 1.11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 kunnen burgemeester en wethouders bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk, tenzij bij het voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 4.28, derde lid, heeft een vloeroppervlakte, als bedoeld in het eerste lid, een hoogte boven de vloer van ten minste de grenswaarde, als aangeven in tabel 4.25.
2. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, heeft miskend dat door de uitbreiding van de woning op het perceel, die al aaneengebouwd is met [locatie B], meerdere woningen aan elkaar worden gebouwd, wat in strijd is met de bestemming "Wonen" en de nadere aanduiding "Maximaal twee aaneen".
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet in geschil is dat het bouwplan oprichting van een uitbouw, als bedoeld in artikel 1, onder U, sub u1, van de planvoorschriften, op de bestemming "W(e)" betreft en derhalve artikel 6, tweede lid, sub k, van de planvoorschriften daarop van toepassing is. Nu het volgens de bij de aanvraag behorende bouwtekening aan de in die bepaling vastgestelde bebouwingsvoorschriften voldoet, heeft de rechtbank het terecht niet in strijd is met het bestemmingsplan geacht. Derhalve blijft de woning [locatie A] ook na de uitvoering ervan een twee-aan-een-gebouwde woning, als bedoeld in het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen strijd is met het Bouwbesluit 2003. Hiertoe voeren zij aan dat met betrekking tot de vrije hoogte van de verdieping moet worden voldaan aan de eisen voor nieuwbouw. Het afwijken van deze eisen heeft het college onvoldoende gemotiveerd en getuigt niet van een deugdelijke belangenafweging, aldus [appellanten].
3.1. Hetgeen [appellanten] in beroep hebben aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat de krachtens voormeld artikel 1.11, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 verleende ontheffing niet op een deugdelijke motivering berust. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de vrije hoogten van de ruimten op de eerste verdieping ook niet op nieuwbouwniveau liggen, het niet in de rede ligt om voor de slaapkamer op de garage wel het nieuwbouwniveau aan te houden. Het heeft in dit verband verwezen naar artikel 4 van de Woningwet, waarbij is bepaald dat de nieuwbouwvoorschriften niet van toepassing zijn op delen van een bouwwerk die niet worden verbouwd. Daarbij heeft het terecht in aanmerking genomen dat artikel 4.28, derde lid, van het Bouwbesluit 2003 op de bruikbaarheid van het gebouw ziet en niet op de veiligheid ervan. Zelfs indien moet worden aangenomen dat realisering van de uitbouw waardevermindering van de woning van [appellanten] tot gevolg heeft, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van artikel 4.28, derde lid, met betrekking tot de vrije hoogte van de verdieping op de garage.
Ook dit betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012
407-736.