201111608/1/A3.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Gaasterlân-Sleat,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 augustus 2011 in zaak nr. 11/550 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Bij brief van 21 december 2010 heeft de RDW een verzoek van [appellante] om op correspondentie met haar niet de toevoeging "w/v" te gebruiken afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 februari 2011 vernietigd, het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 21 februari 2011. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2012, waar [appellante] is verschenen.
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
2. De RDW heeft zich in het besluit van 21 februari 2011 op het standpunt gesteld dat de weigering om op correspondentie met [appellante] de toevoeging "w/v" niet te gebruiken geen rechtsgevolg heeft, zodat die weigering geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De RDW heeft het bezwaar tegen de brief van 21 december 2010 daarom niet-ontvankelijk verklaard.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 21 december 2010 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. De rechtbank heeft daartoe verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2001 in zaak nr. E03.99.0309 (JB 2001, 214), waarin is geoordeeld dat een schriftelijke reactie van een bestuursorgaan op een verzoek om een bepaalde bevoegdheid te gebruiken, bij welke reactie wordt meegedeeld dat het bestuursorgaan niet over de betrokken bevoegdheid beschikt, in beginsel moet worden aangemerkt als besluit. Van een besluit is evenwel geen sprake indien geen enkele bevoegdheid bestaat op grond waarvan inwilliging van het verzoek zou kunnen worden gebaseerd. De RDW is ingevolge artikel 43d, eerste lid, van de Wvw 1994 bevoegd om onjuist of ten onrechte in het kentekenregister opgenomen gegevens te wijzigen of te verwijderen. Derhalve is de brief van 21 december 2010 aan te merken als een besluit, aldus de rechtbank.
4. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
Een verzoek van een belanghebbende kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb, indien het bestuursorgaan is verzocht om een schriftelijke beslissing, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling te nemen. Bij brief van 14 december 2010 heeft [appellante] de RDW verzocht om op correspondentie met haar niet de toevoeging "w/v" te gebruiken.
Dit verzoek komt neer op een verzoek aan de RDW een feitelijke handeling te verrichten. Deze handeling is niet op rechtsgevolg gericht, zodat het verzoek van [appellante] niet kan worden gekwalificeerd als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de brief van 14 december 2010 geen verzoek aan de RDW behelst om gebruik te maken van een in het publiekrecht geregelde bevoegdheid. De rechtbank heeft het verzoek ten onrechte opgevat als een verzoek tot het wijzigen van het kentekenregister, nu gelet op de strekking en de inhoud van het verzoek daaruit niet een dusdanig verzoek kan worden afgeleid. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] bevestigd dat haar verzoek niet was gericht op het wijzigen van het kentekenregister. De als reactie op het verzoek gevolgde brief van 21 december 2010 is dan ook niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het vorenoverwogene kon tegen de brief van 21 december 2010 geen bezwaar worden gemaakt ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. De RDW heeft het bezwaar van [appellante] derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 februari 2011 van de RDW alsnog ongegrond verklaren.
6. De RDW dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de bij [appellante] opgekomen proceskosten, bestaande uit reiskosten om de zitting in beroep en in hoger beroep bij te wonen. Tevens dient de RDW het griffierecht voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep te vergoeden nu hij, door de brief van 21 december 2010 af te sluiten met een rechtsmiddelenclausule, bij [appellante] ten onrechte de indruk heeft gewekt dat tegen die brief bezwaar openstond.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 augustus 2011 in zaak nr. 11/550;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 65,32 (zegge: vijfenzestig euro en tweeëndertig eurocent);
V. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012