201112868/1/A2.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2011 in zaak nr. 11/2008 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] verleende huurtoeslag voor het jaar 2008 vastgesteld op nihil en € 2.232 aan over dat jaar teveel ontvangen huurtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 11 maart 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA).
Ingevolge artikel 9, tweede lid, kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, zoals deze gold ten tijde van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, voor zover hier van belang, wordt onder medebewoner verstaan, de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.
Ingevolge artikel 6, derde lid, kunnen bij regeling van de minister van Financiën in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
De Uitvoeringsregeling Awir (hierna: de regeling) geeft ingevolge artikel 1 van de regeling uitvoering aan onder meer artikel 6 van de Awir.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder c, van de regeling wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA).
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.
Ingevolge het tweede lid draagt, indien een ingezetene zijn adres heeft gewijzigd, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Ingevolge het derde lid wordt als datum van adreswijziging de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 54 wordt, voor zover thans van belang, omtrent de beslissing dat een opgenomen gegeven onjuist is alsmede omtrent een onderzoek naar die onjuistheid een aantekening gemaakt bij dat gegeven.
2. De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] voor 2008 niet voor huurtoeslag in aanmerking komt omdat rekening dient te worden gehouden met de inkomens van zijn [toenmalige echtgenote] en zijn [zoon], aangezien zij gedurende perioden in 2008 in de GBA op het adres van [appellant] stonden ingeschreven en om die reden medebewoners van [appellant] zijn in de zin van de Wht en de Awir. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn stelling dat [toenmalige echtgenote] en [zoon] in 2008 feitelijk niet op zijn woonadres woonachtig waren niet aannemelijk heeft bevonden. Hij heeft in hoger beroep stukken overgelegd waarmee hij die stelling nader beoogt te staven.
4. De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr.
200805067/1, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn alsmede dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. De Afdeling heeft daarbij verder overwogen dat voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
Hieruit volgt - en daarmee volgt de Afdeling tevens haar uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr.
201103566/1/H2- voor de onderhavige zaak dat de Belastingdienst van de inschrijving van [toenmalige echtgenote] en [zoon] op het adres van [appellant] mag uitgaan zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening in de GBA dient [appellant] zich tot de het college van burgemeester en wethouders als beheerder van de basisadministratie te wenden. In die procedure kunnen de overgelegde stukken en verklaringen een rol spelen. Niet is gebleken dat [appellant] zich tot de gemeente heeft gewend. Onder deze omstandigheden heeft de Belastingdienst uit de vermelding van [toenmalige echtgenote] en [appellant] in de GBA op het woonadres van [appellant] mogen afleiden dat deze in 2008 medebewoners waren.
De omstandigheid dat een belanghebbende die het niet eens is met een besluit van het ene bestuursorgaan, in dit geval de Belastingdienst, zich tot een ander bestuursorgaan, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, moet wenden om tot een oplossing van zijn geschil te komen, is de consequentie van het werken met een basisadministratie, waarbij uitsluitend de beheerder van die administratie wijzigingen kan doorvoeren.
5. Het beroep dat [appellant] heeft gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2008, zaak nr.
200707502/1treft geen doel. Die is gedaan onder de werking van de eerder geldende Huursubsidiewet. Thans geldt artikel 3, tweede lid, onder c, van de regeling met de inschrijving in de GBA als uitgangspunt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012