ECLI:NL:RVS:2012:BX6479

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112620/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand wegens gebrek aan noodzaak

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De aanvraag werd ingediend door [appellante], die woont in Valkenswaard. Op 21 juli 2010 heeft de raad de aanvraag afgewezen, waarna [appellante] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 19 oktober 2010 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 21 oktober 2011 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2012. Tijdens deze zitting was [appellante] aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. R.L.J.J. Vereijken. De Raad heeft overwogen dat volgens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) rechtsbijstand niet verleend wordt als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De Raad heeft vastgesteld dat de gevraagde toevoeging betrekking had op een geschil over burenoverlast, waarbij [appellante] stelde veel last te ondervinden van geluiden uit een aangrenzende woning.

De Raad oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat juridische bijstand door een advocaat niet noodzakelijk was, en dat [appellante] zelf de nodige stappen kon ondernemen, zoals het inwinnen van inlichtingen bij het Juridisch Loket. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201112620/1/A2.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Valkenswaard,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 oktober 2011 in zaak nr. 10/3817 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2010 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.L.J.J. Vereijken, advocaat te Waalre, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2. De raad voert bij de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb van het Handboek vloeit de uitsluitingsgrond uit de voormelde bepaling voort uit de doelstelling van de wet. Die strekt er volgens die aantekening toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem, waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat er een noodzaak tot het verlenen van juridische bijstand bestaat. Is juridische bijstand niet geïndiceerd, dan dient de aanvraag te worden afgewezen, waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden, aldus deze passage.
3. De gevraagde toevoeging heeft betrekking op een geschil over aantasting van het woongenot in verband met burenoverlast. [appellante] is hoogsensitief en stelt veel last te ondervinden van geluiden uit een aangrenzende woning.
Aan de weigering deze toevoeging te verlenen, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 19 oktober 2010, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het een belang betreft waarvoor juridische bijstand van een advocaat nog niet nodig is. De behartiging ervan kan redelijkerwijs worden overgelaten aan [appellante] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb.
4. De Wrb strekt er toe een voorziening te bieden voor juridische bijstand. Het was aan de raad om te beoordelen of daartoe, ten tijde van de besluitvorming op de aanvraag, noodzaak bestond. Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geschil zich nog in een stadium bevond waarin juridische bijstand door een advocaat niet noodzakelijk was, en dat [appellante] zelf nog de nodige stappen kon ondernemen, zoals het inwinnen van inlichtingen bij een medewerker van het Juridisch Loket, die haar zou kunnen wijzen op de van belang zijnde juridische regels. Hetgeen [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over de - juridische - aard van het geschil en hetgeen zij al heeft gedaan om het probleem tot een goed einde te brengen, doet, wat daarvan verder ook zij, aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank niet af.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012
18-756.