ECLI:NL:RVS:2012:BX6477

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111268/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag stimuleringslening voor funderingsherstel door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 12 september 2011 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een stimuleringslening door het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten. De aanvraag werd op 26 februari 2010 ingediend, maar het college weigerde deze op basis van de Verordening Stimuleringslening funderingsherstel Nieuwe Schans 2009. Deze verordening is van toepassing op particuliere eigenaren van woningen die financiële ondersteuning nodig hebben voor het herstellen van funderingsschade, maar sluit eigenaren uit die na 1 augustus 2007 eigenaar zijn geworden van een woning aan de Nieuwe Schans.

[appellante] heeft haar woning in Bunschoten op 22 november 2007 gekocht en stelt dat het college haar ten onrechte geen lening heeft verstrekt. Ze betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij zich in een dwangpositie bevond en dat het college het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door geruststellende mededelingen te doen over de lening. Ook stelt zij dat het college geen belangen heeft afgewogen en dat de weigering haar onevenredig zwaar treft, wat in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

De Raad van State overweegt dat de Verordening niet van toepassing is op de woning van [appellante], omdat zij na de genoemde datum eigenaar is geworden. De hardheidsclausule van de Verordening kan niet worden ingeroepen in gevallen waarin de Verordening niet van toepassing is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verstrekken van de lening. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201111268/1/A2.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Bunschoten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 september 2011 in zaak nr. 11/1093 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2010 heeft het college een aanvraag van [appellante] om haar een stimuleringslening te verstrekken afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen desverzocht toestemming hadden verleend om uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak ter zitting, heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, onder b, van de Verordening Stimuleringslening funderingsherstel Nieuwe Schans 2009 (hierna: de Verordening) heeft deze verordening tot doel particuliere eigenaren van woningen financieel te ondersteunen middels het verstrekken van een lening bij het herstellen van funderingsschade en de daardoor ontstane cascoschade, voor zover de financiering niet bij een geldverstrekker geregeld kan worden.
Ingevolge artikel 1, onder f, geldt de regeling niet voor hen die na 1 augustus 2007 eigenaar zijn geworden van een woning aan de Nieuwe Schans.
Ingevolge artikel 9 kan het college in gevallen, waarin de toepassing van de Verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, er ten gunste van de aanvrager van afwijken.
2. [appellante] heeft haar woning aan de [locatie] te Bunschoten op 22 november 2007 gekocht en in eigendom verkregen op 11 januari 2008. Op 1 februari 2010 heeft zij een lening, als bedoeld in de Verordening, aangevraagd. Zij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar die lening ten onrechte niet heeft verstrekt, nu zij zich in een dwangpositie bevond en niet anders kon dan aan het funderingsherstel meewerken, omdat het college met bestuursdwang had gedreigd. Voorts heeft de rechtbank volgens haar miskend dat het college door de weigering het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Op basis van concrete, geruststellende mededelingen van een gemeenteambtenaar die bij het renovatieproject betrokken was, een woordvoerder van het adviesbureau dat door de gemeente is ingeschakeld om het project te begeleiden en de betrokken wethouder, mocht zij ervan uitgaan dat zij voor verstrekking van een lening in aanmerking zou komen. Ook heeft de rechtbank miskend dat het college geen belangen heeft afgewogen en zij door de weigering onevenredig zwaar getroffen wordt, zodat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Al deze omstandigheden noopten, zo zij niet al afzonderlijk tot verstrekking van de gevraagde lening moeten leiden, in hun onderlinge samenhang bezien tot toepassing van de hardheidsclausule, aldus [appellante].
3. De Verordening voorziet niet in het verstrekken van een lening voor funderingsherstel van woningen aan de [locatie] die na 1 augustus 2007 in eigendom zijn verworven en is dan ook niet op de woning van [appellante] van toepassing. De hardheidsclausule van artikel 9 is niet bedoeld voor gevallen, waarin de Verordening niet van toepassing is, maar slechts voor gevallen die binnen de werkingssfeer ervan vallen, doch niet aan een of meer van daarin gestelde vereisten voldoen. Met toepassing van die bepaling kan dan ook niet van de datum van 1 augustus 2007 worden afgeweken. Reeds hierom heeft de rechtbank in het betoog van [appellante] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college er niet in redelijkheid van heeft kunnen afzien om haar met toepassing van de hardheidsclausule een lening te verstrekken. Ook overigens noopte hetgeen zij heeft aangevoerd het college niet tot de gevraagde financiële steun aan haar. Dat het college, als gesteld, op de mogelijkheid van bestuursdwang heeft gewezen en [appellante] daardoor en door de opstelling van bewoners van andere betrokken woningen druk heeft gevoeld om tot funderingsherstel te besluiten, betekent, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet dat het college de gevolgen van de beslissing om het herstel te laten uitvoeren, zonder zekerheid over de financiering ervan, niet voor haar rekening mocht laten. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen, gedaan door een daartoe bevoegd persoon, aangenomen dat een lening zou worden verstrekt. Dat, als gesteld, geruststellende mededelingen zijn gedaan dat het wel goed zal komen, is niet voldoende om het vertrouwensbeginsel geschonden te achten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012
18.