ECLI:NL:RVS:2012:BX6470

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203440/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 voor intensieve veehouderij

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 4 juli 2011 een besluit genomen waarbij ontheffing werd geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende op grond van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Dit besluit werd aangevochten door [verzoeker], die op 31 augustus 2011 beroep instelde bij de rechtbank 's-Hertogenbosch. Op 19 januari 2012 verzocht [verzoeker] de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, welke verzoeken op 3 april 2012 naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn doorgezonden.

De voorzitter van de Afdeling heeft op 9 augustus 2012 de zaak behandeld, waarbij [verzoeker] werd vertegenwoordigd door [vennoot A] en bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen. Het college van gedeputeerde staten werd vertegenwoordigd door mr. P.J.A.G. van Veldhoven. De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat de schorsing van het besluit van 4 juli 2011 niet voldoende is om het bestemmingsplan voor de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in procedure te brengen. De voorzitter concludeert dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat de procedure niet geschikt is voor het beantwoorden van de principiële rechtsvragen die aan de orde zijn.

De beslissing werd op 28 augustus 2012 openbaar uitgesproken, waarbij de voorzitter en de ambtenaar van staat, mr. R.P.F. Boermans, aanwezig waren. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201203440/2/R3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], alsmede haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college van gedeputeerde staten geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende ontheffing te verlenen op grond van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening).
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen op 31 augustus 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 19 januari 2012, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek naar de Afdeling doorgezonden, waar deze op 3 april 2012 zijn ingekomen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 augustus 2012, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [vennoot A], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. P.J.A.G. van Veldhoven, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende heeft verzocht om ontheffing van de Verordening ten behoeve van de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op het perceel [locatie], kadastraal bekend sectie G nummer 457 en 548, te Leende, gemeente Heeze-Leende, ten behoeve van de verplaatsing van het bedrijf van [verzoeker]. Het college van gedeputeerde staten heeft geweigerd op grond van artikel 9.5 van de Verordening ontheffing te verlenen van het verbod in artikel 9.4, inhoudende dat nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied niet is toegestaan, omdat volgens hem niet wordt voldaan aan de uit artikel 9.5 van de Verordening voorvloeiende ontheffingscriteria.
2.3.    [verzoeker] beoogt met haar verzoek een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te verkrijgen over de vraag of de Verordening wat betreft het verbod en het vereiste van een ontheffing verbindend is, dan wel of aan de voorwaarden voor een ontheffing is voldaan. Indien dat oordeel inhoudt dat een ontheffing niet is vereist, dan wel had moeten worden verleend, zou volgens [verzoeker] het bestemmingsplan voor de nieuwvestiging in procedure kunnen worden gebracht en is zicht op een tijdige vergunningverlening voor de, mede in verband met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, noodzakelijke verplaatsing en aanpassing van de stallen.
2.4.    De voorzitter stelt vast dat [verzoeker] niet is gebaat bij uitsluitend schorsing van het besluit van 4 juli 2011. De enkele schorsing van dat besluit brengt immers niet met zich dat de raad een bestemmingsplan kan vaststellen dat voorziet in de door [verzoeker] gewenste nieuwvestiging van een intensieve veehouderij. De daarvoor benodigde ontheffing is met een schorsing niet verleend. Het treffen van een voorlopige voorziening die hiertoe wel zou strekken acht de voorzitter te verstrekkend.
Voorts leent deze procedure zich niet voor de beantwoording van de vraag of de Verordening op de bestreden onderdelen verbindend is dan wel of aan de ontheffingsvoorwaarden is voldaan, gelet op het principiële karakter van de daarmee verband houdende rechtsvragen.
2.5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Boermans
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2012
429-653.